Uitspraak inhoud

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 11678101 \ CV EXPL 25-2037

Vonnis van 3 september 2025

in de zaak van

Coeo Securitisation Limited, te Dublin, Ierland, eisende partij, hierna te noemen: Coeo, gemachtigde: Rosmalen Gerechtsdeurwaarders,

tegen

[gedaagde] , te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding,

  • de conclusie van antwoord,

  • de conclusie van repliek,

  • de conclusie van dupliek.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

[gedaagde] heeft op of omstreeks 21 december 2021 meerdere zaken besteld via de website van Zalando SE (hierna: Zalando). Er is sprake van een consumentenkoop op afstand tussen Zalando en [gedaagde] . [gedaagde] heeft gekozen voor de mogelijkheid om achteraf te betalen. [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling.

3 Het geschil

3.1. Coeo vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 164,91, vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

3.2. [gedaagde] erkent de vordering en stelt dat tussen partijen een betalingsregeling is getroffen. Inhoudelijk wordt er niet op de stellingen van Coeo gereageerd.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1. De kantonrechter stelt vast dat dit geschil een internationaal karakter draagt, omdat Coeo in Ierland is gevestigd. Allereerst dient daarom ambtshalve te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.

4.2. De kantonrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen, op basis van artikel 18 onder 2 van de Brussel I bis-Verordening.[1] Dit geschil ziet immers op een consumentenovereenkomst in de zin van deze Verordening en de rechtsvordering wordt ingesteld tegen [gedaagde] als consument die woonachtig is in Nederland. Gelet op de woonplaats [gedaagde] is vervolgens de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, relatief bevoegd om van deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.

4.3. Ten aanzien van het op de vordering toepasselijke recht overweegt de kantonrechter als volgt. Het uitgangspunt is dat het recht van toepassing is van het land waar de consument, in dit geval [gedaagde] , zijn gewone verblijfplaats heeft (artikel 6 Rome I-verordening).[2] Het recht dat van toepassing is op de gecedeerde vordering geldt ook in de betrekking tussen Coeo als cessionaris (rechthebbende op de vordering door cessie) en [gedaagde] als schuldenaar. Dit betekent dat het Nederlandse recht van toepassing is.

(Pre)contractuele informatieverplichtingen

4.4. De vordering van Coeo is gebaseerd op een tussen een handelaar en een consument gesloten overeenkomst op afstand in de zin van artikel 6:230g lid 1 sub e Burgerlijk Wetboek (BW). Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument onder meer aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m en 6:230v BW worden voldaan. Artikel 6:230m BW bepaalt welke informatie moet worden verstrekt, waar artikel 6:230v BW de wijze bepaalt waarop die informatie moet worden gegeven. De handelaar dient de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren, waarbij de consument in het verkoopproces stap voor stap langs deze informatie dient te worden geleid. In geval van een procedure ligt het op de weg van de handelaar, om inzichtelijk te maken wat de klant te zien heeft gekregen en of daarmee aan deze verplichtingen is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, ook als daartegen geen verweer is gevoerd.

4.5. De kantonrechter is van oordeel dat Coeo in de dagvaarding voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de precontractuele- en contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v BW zijn nagekomen. Zij heeft ter onderbouwing het bestelproces, een bestelbevestiging en de algemene voorwaarden overgelegd voorzien van een toelichting.

Hoofdsom

4.6. Aangezien [gedaagde] de gevorderde hoofdsom niet heeft betwist, is het gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 107,94 in beginsel toewijsbaar. De betaling van [gedaagde] van € 70,00 moet op grond van het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de eerste plaats worden afgetrokken van de kosten, vervolgens van de verschenen rente en ten slotte van de hoofdsom en de lopende rente.

Rente en buitengerechtelijke incassokosten

4.7. Coeo maakt aanspraak op rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter toetst ambtshalve of hierover in de algemene voorwaarden eerlijke afspraken zijn gemaakt. Indien een beding oneerlijk is, moet het betreffende beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak.[3] De kantonrechter is van oordeel dat de rente- en incassobeding (art. 3.3 van de algemene voorwaarden) eerlijk zijn. Hieruit volgt dat deze bedingen niet ambtshalve vernietigd zullen worden.

4.8. Coeo heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Nu tegen de rente en de buitengerechtelijke incassokosten geen verweer is gevoerd, zullen deze worden toegewezen zoals gevorderd.

Conclusie

4.9. Als gevolg van de betaling van [gedaagde] is de vervallen rente van € 16,97 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 volledig betaald. Het door [gedaagde] al betaalde restant van € 13,03 moet worden afgetrokken van de hoofdsom van € 107,94 zodat een bedrag van € 94,91 aan hoofdsom zal worden toegewezen.

4.10. Nu [gedaagde] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld en moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) aan Coeo betalen. De proceskosten van Coeo worden begroot op:

5. De beslissing

De kantonrechter

5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Coeo te betalen een bedrag van € 94,91, vermeerderd met de wettelijke rente over € 94,91 vanaf 12 april 2025 tot de dag van volledige betaling.

5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 355,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-Verordening).

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Verordening).

HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68) en het Gupfinger-arrest (HvJ, EU 8 december 2022, ECLI:EU:2022:971)


Voetnoten

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-Verordening).

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Verordening).

HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68) en het Gupfinger-arrest (HvJ, EU 8 december 2022, ECLI:EU:2022:971)