Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:8647 - Beroep op klokkenluidersbescherming faalt door onvoldoende onderbouwing van meldingen - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:86474 september 2025

Essentie

Een beroep op het benadelingsverbod uit de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk) slaagt niet als de werknemer onvoldoende concreet maakt welke misstanden zijn gemeld. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, mede veroorzaakt door de onprofessionele communicatie van de werknemer.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer / rekestnummer: 11791042 \ AZ VERZ 25-72

Beschikking van 28 augustus 2025

in de zaak van

CWT GLOBAL B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: CWT, gemachtigde: mr. E.A.V. van Dam,

tegen

[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek], wonende te [woonplaats] , verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , gemachtigde: mr. A.J.T.M. Oudenhoven.

De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. Een beroep van de werknemer op de benadelingsbescherming van de Wet bescherming klokkenluiders faalt. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding. De door de werknemer verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen omdat er geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid van de werkgever.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift

  • het verweerschrift, met een tegenverzoek

  • de nagezonden bijlagen 39 tot en met 43 van 12 augustus 2025 van de zijnde van CWT

  • de spreekaantekeningen van de zijde van CWT

  • de spreekaantekeningen van de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]

  • de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. De beschikking is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] 1973, is sinds 4 juli 2006 in dienst bij CWT. Vanaf 1 mei 2023 bekleedt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de functie van Global accounts receivable director met een loon van € 7.436,71 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.

2.2. In de arbeidsovereenkomst staat de functie als volgt omschreven:

“Global Accountants Receivable Director is responsible for ensuring CWT is collecting payments from clients within the terms of their contractual obligation. This position will work closely with accounting (both CWT and 3rd party providers) as well as client executives to identify root problems related to late paying clients and implement fixes to ensure expedited payments. In addition, this role will track progress of accounts receivable and establish a cadence of reporting progress tot management. This position requires strong communication skills, organization and ability to work independently.”

2.3. In haar functie moet [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] nauw samenwerken met de leden van het zgn. FinOps-team, oftewel de afdeling boekhouding.

2.4. Op 26 augustus 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar leidinggevende (de heer [naam leidinggevende] ) waarin [naam leidinggevende] [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te kennen heeft gegeven klachten te hebben ontvangen over [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] van de collega’s van de afdeling boekhouding.

2.5. In de daarop volgende weken is er meermaals contact geweest tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en mevrouw [naam HR director 1] (HR director Nederland) enerzijds en tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en mevrouw [naam HR director 2] (HR director UK) anderzijds.

2.6. In een gesprek op 7 oktober 2024 tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam HR director 2] heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te kennen gegeven zelf een klacht te willen indienen.

2.7. Op 6 november 2024 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een e-mail gestuurd naar de afdeling Global Legal & Compliance, met als titel ‘Letter as response to CWT accusation of harassment’.

2.8. Op 13 december 2025 heeft de heer [naam director compliance] (Director compliance) telefonisch contact opgenomen met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] over de uitkomst van het onderzoek naar aanleiding van de klacht van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Een schriftelijke bevestiging zou nog worden opgemaakt.

2.9. Op 4 februari 2025 heeft [naam HR director 2] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een e-mail gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:

“(…) CWT has concluded that there was no evidence found to support a claim of harassment on either side. Compliance considers this claim closed. (…)”

2.10. Op 11 maart 2025 heeft [naam HR director 1] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een e-mail gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:

“Los van de inhoudelijke discussie over een aantal onderwerpen, constateren wij dat er een verschil van mening bestaat over onder andere de samenwerking met mij en een aantal andere personen binnen onze organisatie. (…) Het is duidelijk dat je een spanningsvolle situatie ervaart in de arbeidsverhouding die voor niemand goed is (…). Gelet hierop lijkt het ons goed om onder leiding van een onafhankelijke mediator met elkaar in gesprek te gaan over de spanningsvolle situatie die je ervaart. (…)”

2.11. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft [naam leidinggevende] en [naam HR director 1] op 12 maart 2025 een e-mail gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:

“It is unbelievable, unprofessional, and unacceptable what you are doing to me day after day after day. (…) You are making stories up. (…) All you are fabricating doesn’t make any sense, and CWT is completely damaging me, with one thing after the next, and now playing these mind games, it has turned into a VERY bad movie.”

2.12. Hierop reageerde [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op 14 maart 2025 met een e-mail met daarin - voor zover van belang - de volgende inhoud:

“What you applied below are several known psychological intimidation tactics. I do not appreciate any of such display of power form my employer. It is unacceptable. (…) I herewith put on hold the business contact with HR with immediate effect, per 14 MAR25, because I need to protect myself against you. I will now first talk to [naam 1] ( [naam 1] , aanvulling door kantonrechter) and [naam 2] ( [naam 2] , aanvulling door kantonrechter), and the we can take it from there. (…) So, no, at this stage I cannot enter into mediation with you as that would suggest there is still a relationship to mediate. (…) Therefor, I now first proceed with the legal review meetings that I ask [naam 1] ( [naam 1] , aanvulling door kantonrechter) and [naam 2] ( [naam 2] , aanvulling door kantonrechter), following my letter to them.”

2.13. Op 19 maart 2025 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [naam HR director 1] een e-mail gestuurd met daarin - voor zover relevant - de volgende inhoud:

“You on the other hand, did several things wrong, and you still do (…) And you as a HR Director in the Netherlands (…) failed to inform me (…) when I reached out to you for HELP on 13 SEP24. Instead, you acted against me (documented, I can proof this) (…)

you disrespect my voice (…) you seem to deliberately continue to misrepresent the actions and timelines (…)(…) is shamefull to my opinion when being a HR director (…)(…) You are vague, on such an important topic, and that is not only onprofessional and rude, it is a tactic (…)(…) You fabricate this to satisfy you own agenda, [naam HR director 1] (…)(…) you are playing mind games (…)(…) just to create chaos and intimidate me (…)(…) you deliberately try to ruin me (…)

I have experienced it as blackmail (…) You cause despair by your abuse of power. You are harming me on purpose, and I do NOT accept this continued business unethical behavior from HR NL that you try to force on me, [naam HR director 1] . ”

2.14. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft [naam HR director 1] op 19 maart 2025 een e-mail gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:

“Ik vind het schandalig hoe jij je opstelt, wat een vertoon van iemand die zichzeff HR Director noemt. Jij belat mij KEER OP KEER met alles wat jij tegen mij doet. En [naam HR director 1] , het heeft er inmiddels alle schijn naar dat jij dit expres doet tegen mij.”

2.15. Op 21 maart 2025 heeft mevrouw [naam vice-president] (Vice-president HR EMEA) [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een e-mail gestuurd met - voor zover relevant - de volgende inhoud:

“Over the past few months, you have raised several issues. In doing so, your tone of voice has severely escalated. (…) As a result, I am forced to intervene and urge you to stop communicating with [naam HR director 1] ( [naam HR director 1] , aanvulling door kantonrechter). (…) Your multiple e-mails which are full of accusations towards various colleagues over the past months show a profound lack of trust in CWT. As far as we are concerned, we can only move towards your normal return to work once this lack of trust has been resolved. In that context, mediation has already been proposed, which you have declined. Nevertheless, we would like to discuss this option with you further to see if we can resolve some of the issues through confidential and safe discussions with the assistance of a neutral third party. If you are still not prepared to do this, we will have to look together at other solutions to the very tense situation that currently exists.”

2.16. In een daaropvolgend telefoongesprek tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam vice-president] heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aangegeven eerst een brief naar het bestuur te sturen.

2.17. Op 7 april 2024 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [naam vice-president] een e-mail gestuurd met daarin - voor zover van belang - de volgende inhoud:

“And yet she (mevrouw [naam director operations] , Director operations en lid van de afdeling boekhouding, aanvulling kantonrechter) goes around spreading unfounded harmful accusations, to silence me.”

2.18. Op 8 mei 2025 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan het bestuur (de heer [naam 2] en mevrouw [naam 1] ) deel 1 van een klachtenbrief gestuurd.

2.19. Op 28 mei 2025 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan [naam 2] en [naam 1] deel 2 van haar klachtenbrief gestuurd.

2.20. Op 17 juni 2025 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan [naam 2] en [naam 1] een e-mail gezonden.

3 Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1. CWT verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] per de eerst mogelijke datum te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), meer subsidiair vanwege andere omstandigheden (h-grond) en uiterst subsidiair vanwege de cumulatiegrond (i-grond). CWT acht zich gehouden [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een transitievergoeding toe te kennen van € 55.587,59 bruto.

3.2. CWT heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd - kort weergegeven - dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] sinds begin 2024 onacceptabel gedrag heeft vertoond jegens collega’s, hetgeen zich uit in haar manier van communiceren. In dit gedrag heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] volhard, ondanks dat zij hierop door CWT is aangesproken, waaronder op 26 augustus 2024 en op 21 maart 2025. Het gedrag van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is volgens CWT nadien verergerd. Daarnaast heeft CWT driemaal mediation aangeboden, maar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] weigert hieraan mee te werken. Doordat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet bereid is tot mediation en haar wijze van communicatie niet wil aanpakken, belast [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de gehele organisatie en is sprake van een onoverbrugbare vertrouwensbreuk.

3.3. CWT is van mening dat meer in het bijzonder sprake is van verwijtbaar handelen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is in haar communicatie aanhoudend offensief en zelfs agressief geweest waardoor collega’s zijn beschadigd. Dit gedrag is niet toelaatbaar en in strijd met de Code of Conduct van CWT. Bovendien heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] als director een voorbeeldfunctie. CWT heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] herhaaldelijk aangesproken op haar gedrag en opgeroepen te waken voor escalatie, waarbij CWT ook hulp heeft aangeboden in de vorm van mediation. Als gevolg van het handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zijn de verhoudingen op scherp gezet en is een constructieve communicatie, en daardoor een vruchtbare samenwerking, niet meer mogelijk. Naar mening van CWT is sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.

3.4. CWT geeft te kennen dat herplaatsing niet in de rede ligt en niet tot de mogelijkheden behoort omdat van verstoring van de arbeidsverhouding niet alleen sprake is tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en een of enkele collega’s is, maar ziet op de gehele organisatie van CWT in relatie tot [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Nu [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen medewerking wil verlenen aan mediation heeft CWT geen enkel vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking.

3.5. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voert aan dat het benadelingsverbod van artikel 17e van de Wet bescherming klokkenluiders (hierna: Wbk) aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft intern vroegtijdig melding gemaakt van ernstige tekortkomingen en misstanden in de financiële administratie, en overtreding van wettelijke voorschriften, maar in ieder geval in haar melding van 6 november 2024 en 17 juni 2025. Naar aanleiding van haar meldingen is [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] benadeeld, hetgeen tot uiting is gekomen in de waarschuwingen, het wegnemen van taken en het ontbindingsverzoek. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat het aan CWT is om aan te tonen dat de benadeling geen verband houdt met de meldingen.

3.6. Naar mening van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] laat CWT na te onderbouwen waar het verwijtbaar handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] uit bestaat en waardoor het vertrouwen dusdanig is geschaad dat dat niet meer hersteld zou kunnen worden. Bovendien blijkt nergens uit dat CWT zich heeft ingezet of [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de kans heeft gegeven om het geschade vertrouwen te herstellen. Tot slot blijkt volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] nergens uit dat CWT voldaan heeft aan haar verplichting om te onderzoeken of begeleiding of herplaatsing mogelijk was.

3.7. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, verzoekt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] om toekenning van de wettelijke transitievergoeding op basis van een correct bruto maandsalaris en bonussen. Daarnaast maakt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aanspraak op een billijke vergoeding van € 312,399,00 bruto.

3.8. De billijke vergoeding is CWT volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verschuldigd omdat CWT de duurzaam verstoorde arbeidsverhouding moedwillig heeft gecreëerd om het dienstverband met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te kunnen beëindigen. CWT heeft geen bewijs van de verwijten die zij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] maakt. Ook heeft CWT in strijd gehandeld met haar werkgeversverplichtingen in het kader van de Wbk en haar eigen Protocol ongewenst gedrag. Er is door CWT niets ondernomen om [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] duidelijk te maken wat de verwijten waren of om verbeterpunten vast te leggen. CWT heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] moedwillig in het onzekere gelaten waardoor zij niet heeft voldaan aan de eisen van goed werkgeverschap, maar ook iedere fatsoensnorm heeft overschreden. Daarmee heeft CWT ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten. Verder stelt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dat zij nog zeker drie jaren bij CWT zou hebben gewerkt, aangezien zij de afgelopen negentien jaar naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd. Een ontslag heeft voor [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] grote gevolgen omdat zij haar toekomst opnieuw vorm moet gaan geven en daarbij moet investeren in haar persoonlijke ontwikkeling. Ook zal zij beperkt zijn in de toekomstige mogelijkheden omdat veel relaties in de branche een verbondenheid kennen met CWT en zij door toedoen van CWT imago- en carrière schade lijdt.

3.9. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt veroordeling van CWT tot betaling van de werkelijk door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gemaakte juridische kosten, die worden begroot op € 12.500,00. Tot slot verzoekt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] om te worden ontheven uit een concurrentie- en relatiebeding omdat CWT ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

3.10. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat relevant is, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Vooraf

4.1. Afgezien van het debat over de vraag of [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , zoals zij ingang wil doen vinden, aangemerkt kan worden als klokkenluider in de zin van de Wet bescherming klokkenluiders, heeft CWT het aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gemaakte verwijt met name gezocht in haar manier vancommuniceren. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft daartegenover aangedrongen dat zij zich niet gehoord - en zelfs tegengewerkt - heeft gevoeld en daardoor haar toon steeds verder heeft verhard. Die (separate) sporen zijn beide partijen in deze zaak tot het einde blijven vervolgen. Bij die stand van zaken blijft een deel van het feitelijk substraat, namelijk de oorzaak van de escalatie, onderbelicht.

Benadelingsverbod

4.2. De kantonrechter overweegt allereerst dat in het kader van het beroep op de klokkenluidersbescherming de volgende regelgeving van belang is.

Artikel 17e Wbk dat luidt als volgt: ‘Een melder mag tijdens en na de behandeling van een melding van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld, onder de voorwaarde dat bij de melding aan de werkgever (…) de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van de melding juist is.’

De definitie van een melding wordt gegeven in artikel 1 Wbk, dat als volgt luidt:

melding: melding van een vermoeden van een misstand;

De definitie van een misstand wordt eveneens gegeven in artikel 1 Wbk, dat als volgt luidt:

‘misstand:

a. een schending of een gevaar voor schending van het Unierecht, of

b**.**een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is bij:

1° een schending of een gevaar voor schending van een wettelijk voorschrift of van interne regels die een concrete verplichting inhouden en die op grond van een wettelijk voorschrift door een werkgever zijn vastgesteld, dan wel 2° een gevaar voor de volksgezondheid, voor de veiligheid van personen, voor de aantasting van het milieu of voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. Het maatschappelijk belang is in ieder geval in het geding indien de handeling of nalatigheid niet enkel persoonlijke belangen raakt en er sprake is van oftewel een patroon of structureel karakter dan wel de handeling of nalatigheid ernstig of omvangrijk is; (…)’

Melding intern / extern

4.3. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat zij de vermeende misstanden zowel intern bij CWT als extern bij het Huis voor Klokkenluiders (hierna: het Huis) heeft gemeld. Uit de parlementaire geschiedenis[1] blijkt dat het voor de benadelingsbescherming van artikel 17e Wbk niet uitmaakt of een melder eerst gebruik maakt van het interne meldkanaal of zich rechtstreeks wendt tot het bevoegde externe meldkanaal. Indien voldaan is aan de voorwaarden van een melding, geniet de melder bescherming.

4.4. De klachten van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betreffen - kort gezegd - financiële misstanden op de afdeling boekhouding. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft deze onvolkomenheden naar eigen zeggen ontdekt toen zij in het kader van haar werkzaamheden onderzoek deed naar de oorzaak van de openstaande betalingen van klanten. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat zij de uitkomst van haar onderzoek veelvuldig heeft aangekaart en CWT erop heeft gewezen dat haar werkwijze bij de afdeling boekhouding diende te veranderen. Zij verwijst hier naar de producties 11 en 12.

4.5. Bij de beoordeling hiervan stelt de kantonrechter het volgende voorop. Het enkel in het geding brengen van stukken door een partij volstaat niet; een partij zal duidelijk moeten maken op welk in die stukken genoemd feit zij zich ter ondersteuning van haar standpunt beroept. In de rechtspraak worden daaraan strenge eisen gesteld. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] volstaat in essentie echter met een tamelijk abstract betoog.

4.6. Het is in het algemeen niet aan de rechter om in de stukken op zoek te gaan naar feiten en omstandigheden die een partij ten grondslag wil leggen aan haar vordering of verweer. Ook hier is dat niet anders, nog daargelaten de omvang van de in deze zaak in het geding gebrachte stukken. Van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] mocht verwacht worden dat zij concreet aangeeft welke misstanden zij naar eigen zeggen ontdekt heeft, wanneer en bij wie zij hiervan melding heeft gemaakt en dat zij deze stellingen van bewijsmiddelen voorziet. Daarbij dient zij zo specifiek mogelijk aan te geven waar in de overgelegde producties de kantonrechter de onderbouwing van de betreffende stelling kan vinden en waaruit die onderbouwing bestaat[2]. Dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] intern vroegtijdig melding heeft gedaan van de vermeende misstanden, is met alleen een verwijzing naar de producties 11 en 12, onvoldoende gesteld.

4.7. Ook [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelling dat zij op 6 november 2025 en 17 juni 2025 melding heeft gemaakt van de vermeende misstanden is niet toereikend. Wederom worden door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden genoemd die zij hieraan ten grondslag legt. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verwijst niet eens naar de productie waar de meldingen in terug te vinden zouden zijn. Het (terloops) verwijzen door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] naar haar e-mail van 6 november 2024 en haar e-mail van 17 juni 2025 aan het bestuur, zonder verdere uitleg of onderbouwing, en zelfs zonder verwijzing naar de (genummerde) producties, is onvoldoende.

4.8. Voorts beroept [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich op een externe melding aan het Huis van 17 juni 2025. Deze brief wordt evenwel niet door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] overgelegd. Evenmin heeft zij gesteld wat zij in haar brief heeft geschreven. Wel heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een brief van het Huis overgelegd van 24 juli 2025[3]. In deze brief staat dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op 10 juni 2025 contact heeft opgenomen met de afdeling Advies van het Huis. Verder staat er het volgende in opgenomen:

Uw verzoek om advies (onderstreping kantonrechter) en de informatie die wij van u hebben gekregen hebben wij beoordeeld. (…) Samen met u zullen we de situatie zo goed mogelijk in kaart brengen, bespreken wat u zou kunnen doen en hoe de afdeling Advies u kan helpen. Hierbij kunt u denken aan begeleiding bij het bepalen van de stappen in de meldprocedure (onderstreping kantonrechter) en adviseren over wat u kunt ondernemen richting uw werkgever.”

4.9. Uit artikel 3k lid 1 Wbk volgt dat een melder bij het Huis advies kan vragen inzake het vermoeden van een misstand. Dat advies kan gevraagd worden wanneer een melding is gedaan, maar ook wanneer er een voornemen is om een melding te doen. De brief van het Huis vermeldt duidelijk dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een verzoek heeft gedaan om advies en dat het Huis verder met haar zal bespreken hoe ze nu verder kan gaan. Een verdere opvolging van het Huis heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet overgelegd. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat de brief van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan het Huis als een externe melding moet worden opgevat, maar dat zij enkel het Huis heeft verzocht om advies te geven.

4.10. Nu niet is gebleken dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een interne of externe melding van misstanden heeft gedaan zoals bedoeld in de Wbk, kan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen beroep doen op de benadelingsbescherming van artikel 17e Wbk en kan het ontbindingsverzoek van CWT worden behandeld. Of CWT überhaupt een werkgever is die gehouden is over een interne meldingsprocedure te beschikken, kan in het midden blijven. Gronden voor ontbinding

4.11. Het gaat vervolgens om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.

4.12. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is.[4] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.[5]

4.13. De kantonrechter oordeelt dat er een redelijke grond is voor ontbinding. Dat wordt als volgt toegelicht.

Verwijtbaar handelen (e-grond)

4.14. Volgens CWT is sprake van verwijtbaar handelen door de wijze van communiceren van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] doordat deze aanhoudend, verwijtend en beledigend zou zijn richting collega’s en het management. Daardoor heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de arbeidsverhouding met haar collega’s en het management ernstig en onherstelbaar beschadigd. CWT voert aan dat dergelijk gedrag onacceptabel is en van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , met een voorbeeldfunctie als director, niet kan worden getolereerd. CWT stelt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op haar gedrag te hebben aangesproken, maar door een gebrek aan zelfinzicht bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , zou haar gedrag alleen nog verergerd zijn, zowel in toon alsook in een uitbreiding van het aantal personen tegen wie [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich heeft gekeerd.

4.15. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft de verwijten van CWT betwist. Zij voert aan dat zij jarenlang goede beoordelingen heeft ontvangen en dat CWT haar, nadat zij problemen bij de afdeling boekhouding had ontdekt, buitenspel probeerde te zetten. Toen zij haar collega’s van boekhouding op de fouten wees, is de communicatie verslechterd. Het management en de afdeling boekhouding wilden de problemen niet aanpakken, waarna [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in haar uitlatingen harder werd. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] erkent dat zij zich soms minder subtiel heeft uitgelaten maar dat dit gebeurde onder druk van toenemende stress, angst en emotie.

4.16. Dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verwijtbaar heeft gehandeld (of nagelaten) is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende komen vast te staan. Voorop staat dat CWT niet heeft bestreden dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] inhoudelijk goed of naar behoren functioneerde, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Als onderdeel van haar functie had [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de taak om de problemen met betrekking tot te laat betalende klanten te identificeren en oplossingen te implementeren om versnelde betalingen te garanderen[6]. Om de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voorgestelde oplossingen te implementeren was medewerking van de afdeling boekhouding nodig en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ervoer kennelijk de nodige tegenwerking op dat punt. Hoe reëel die tegenwerking was laat zich niet gemakkelijk vaststellen. Partijen hebben dat debat amper gevoerd. In ieder geval kan CWT niet zijn ontgaan dat de frustratie bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] alsmaar verder opliep, met uiteindelijk escalatie tot gevolg. Het is niet onaannemelijk dat CWT beter met deze situatie had kunnen omgaan door een in vroeg stadium de kwestie inhoudelijk met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te bespreken en er langs die weg - mogelijk - de angel uit te trekken.

4.17. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat het door CWT gestelde verwijtbaar handelen niet vast is komen te staan, zodat de verzochte ontbinding op deze grond zal worden afgewezen.

Verstoorde arbeidsverhouding (g-grond)

4.18. Subsidiair is CWT van mening dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. CWT voert aan dat zij meerdere inspanningen heeft verricht om de arbeidsverhoudingen te herstellen. Zo heeft zij bij herhaling mediation voorgesteld, hetgeen door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is afgewezen en heeft zij gesprekken met senior functionarissen en de directie gefaciliteerd. Met haar aanhoudende verwijtende communicatie heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] volgens CWT de verhoudingen op scherp gezet en is sprake van een steeds dieper geworteld wantrouwen, waardoor er geen mogelijkheid meer is tot een vruchtbare samenwerking.

4.19. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding waardoor van CWT in redelijkheid niet meer gevergd zou kunnen worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar mening van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] onderbouwt CWT niet waar het gebrek aan vertrouwen uit bestaat en waarom dit niet zou kunnen worden hersteld.

4.20. Op dit punt kan de kantonrechter [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet volgen. Uit de door partijen ingebrachte stukken volgt evident dat sprake is geweest van een vergaande escalatie in de communicatie aan de kant van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Haar uitlatingen aan het adres van [naam HR director 1] en aan het adres van [naam director operations] zijn - voor iemand in de functie van director - onprofessioneel, onbehoorlijk en gaan fatsoensnormen te buiten. Op in ieder geval twee niet betwiste voorstellen van mediation van CWT is [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet ingegaan. Uit een en ander volgt dat tussen partijen sprake is een ernstige, diepgaande en onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie. Dat is de kantonrechter ook op de zitting eens te meer gebleken.

Herplaatsing

4.21. Herplaatsing van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede. De verstoorde arbeidsverhouding ziet niet op de relatie van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en een enkele collega, maar op de gehele organisatie van CWT. Dit wordt onderschreven door de door CWT overgelegde verklaringen[7].

4.22. De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding ex artikel 7:669 lid 3 sub g BW. De meer subsidiair aangevoerde gronden hoeven dan geen bespreking meer.

Tegenverzoeken

Billijke vergoeding

4.23. Vervolgens is de vraag aan de orde of aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.[8] Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen[9]. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als de werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren[10].

4.24. In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van CWT. CWT heeft meerdere inspanningen verricht om een verstoring van de arbeidsverhouding te voorkomen of om een beginnende verstoring weer in goede banen te leiden. Zo heeft zij meerdere HR-medewerkers ingezet die [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] hebben aangehoord, heeft zij op verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een gesprek met twee bestuursleden gefaciliteerd en heeft zij mediation voorgesteld. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat CWT moedwillig een verstoring van de arbeidsverhouding zou hebben veroorzaakt. CWT had als werkgever de zaken anders kunnen aanpakken, maar het voert te ver om CWT in dat kader een ernstig verwijt te maken. Op grond van het bovenstaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een billijke vergoeding toe te kennen.

Transitievergoeding

4.25. Partijen zijn het er over eens dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] recht heeft op een transitievergoeding, maar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betwist dat het door CWT berekende bedrag van € 55.587,59 bruto correct zou zijn. Zij verzoekt bij de berekening van de transitievergoeding rekening te houden met het correcte loon en bonussen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] laat evenwel na te stellen waar dat correcte loon en bonussen dan uit zouden moeten bestaan. Als onvoldoende gemotiveerd betwist, zal de kantonrechter het door CWT berekende bedrag toekennen. De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

Einddatum van de arbeidsovereenkomst

4.26. De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 december 2025, nu de kantonrechter geen aanleiding ziet voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van CWT of van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.[11]

4.27. CWT hoeft geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken, omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden.

Ontheffing uit concurrentie- en relatiebeding

4.28. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt haar te ontheffen uit een eventueel overeengekomen concurrentie- en relatieding omdat CWT ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld. Naast het feit dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te weinig stelt waarom een ontheffing gerechtvaardigd zou zijn, is reeds in r.o. 4.24. overwogen dat CWT niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Proceskosten

4.29. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , omdat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van CWT worden begroot op € 949,00 (€ 135,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde).

5 De beslissing

De kantonrechter

op het verzoek

5.1. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2025,

5.2. veroordeelt CWT om aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een transitievergoeding te betalen van € 55.587,59 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2026, tot aan de dag van de gehele betaling,

op het tegenverzoek

5.3. wijst de verzoeken af,

op beide verzoeken

5.4. veroordeelt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in de proceskosten van € 949,00,

5.5. verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025.

VC

Kamerstukken II, 2020-2021, 35851, nr. 3, pag. 7.

Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404.

Zie productie 1 bij het verweerschrift.

Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Artikel 7:669 lid 1 BW.

Zie hiervoor onder 2.2.

Zie productie 39 bij het verzoekschrift.

Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (Juridisch secretaresse).

Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34.

Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.


Voetnoten

Kamerstukken II, 2020-2021, 35851, nr. 3, pag. 7.

Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404.

Zie productie 1 bij het verweerschrift.

Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Artikel 7:669 lid 1 BW.

Zie hiervoor onder 2.2.

Zie productie 39 bij het verzoekschrift.

Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (Juridisch secretaresse).

Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34.

Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.