Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 24/3255

en

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor huurtoeslag over 2020, 2021 en 2022. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 22 januari 2024 een aanvraag ingediend voor huurtoeslag vanaf 2020. Verweerder heeft met het besluit van 8 februari 2024 de aanvraag voor 2020 tot en met 2022 afgewezen, omdat de aanvraag daarvoor te laat is ingediend. Met het bestreden besluit van 15 april 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die afwijzing gebleven.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De rechtbank heeft het beroep eerst op 21 mei 2025 op zitting behandeld, maar toen bleek dat eiseres niet over alle stukken beschikte is de behandeling aangehouden. Het beroep is op 10 juli 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten van partijen

3. Eiseres voert (samengevat) aan pas op 22 januari 2024 huurtoeslag te hebben aangevraagd vanaf 2020, omdat zij op basis van de informatie op de website[1] van de belastingdienst dacht eerder niet voor huurtoeslag in aanmerking te komen. Eiseres heeft een ‘all inclusive’ huurcontract van € 870,-. Dat wil zeggen: huurprijs inclusief de kosten voor water en elektriciteit. Vanaf 2020 heeft zij steeds via de website gecontroleerd of zij in aanmerking kwam voor huurtoeslag, maar op de website wordt nergens vermeld dat de toetswaarde de kale huur is. Eiseres kwam daar pas achter toen vanaf januari 2024 op de website werd vermeld dat de toetswaarde € 879,- was en zij telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder. Volgens eiseres is de informatievoorziening op de website ontoereikend en mag haar niet worden aangerekend dat zij niet eerder verdere informatie heeft ingewonnen. Zij doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor alsnog met terugwerkende kracht huurtoeslag moet worden toegekend over 2020 tot en met 2022. De carrière van eiseres is namelijk door een ernstige fout van haar werkgever on-hold gezet, waardoor zij in grote financiële problemen is gekomen en in de bijstand is beland. Volgens eiseres maakt dit dat de strikte toepassing van de wettelijke regel vanwege het evenredigheidsbeginsel en met het oog op de menselijk maat achterwege moet worden gelaten.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de aanvraag voor huurtoeslag voor 2020 tot en met 2022 te laat heeft ingediend. Eiseres had haar aanvraag voor de betreffende jaren uiterlijk op 1 september 2021, 1 september 2022 en respectievelijk 1 september 2022 moeten indienen. Verder is verweerder van mening dat de aangevoerde omstandigheden niet maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden waar de wetgever niet of niet ten volle rekening mee heeft gehouden en waardoor van de wet mag worden afgeweken.

Beoordeling

5. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) kan een aanvraag voor huurtoeslag tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij verweerder, tenzij door de inspecteur van de inkomstenbelasting tot een latere datum uitstel is verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting.

6. Uit vaste rechtspraak[2] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; de Afdeling) volgt dat de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir dwingend is geformuleerd en aan verweerder geen ruimte laat om van de wettelijk vastgestelde aanvraagtermijn af te wijken. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen.

7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres

voor huurtoeslag voor 2020 tot en met 2022 terecht afgewezen. Gelet op het voorgaande had eiseres tot uiterlijk 1 september 2021, 1 september 2022 en respectievelijk 1 september 2023 de tijd om huurtoeslag aan te vragen. Niet gebleken is van een eventuele verlenging van de aanvraag termijn omdat eiseres op die momenten uitstel was verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting. Doordat eiseres de aanvraag pas op 22 januari 2024 heeft gedaan, heeft zij de huurtoeslag voor 2020 tot en met 2022 te laat ingediend. Dat heeft zij ook niet betwist. Van die termijn kan gelet op vaste rechtspraak (zoals genoemd in de vorige rechtsoverweging) niet worden afgeweken. De reden daarvoor is dat toeslagen zijn bedoeld als bijdrage in actuele kosten. Het is dus niet de bedoeling die voor een lange tijd geleden aan te vragen. De verantwoordelijkheid voor het – op tijd – aanvragen van die actuele vergoeding ligt bij de persoon die in aanmerking wil komen voor die toeslag (zie daarover ook rechtsoverweging 12). De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres zeer spijtig is dat zij geen toeslag krijgt voor een periode die te ver in het verleden ligt. Zij heeft echter wel een toeslag gekregen vanaf het jaar 2023 en daarmee dus een bijdrage in de actuele kosten kunnen ontvangen.

8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in het geval van eiseres op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023 uiteen is gezet (zie rechtsoverweging 10.1.2 van die uitspraak), is de essentie van een dwingend geformuleerde termijnbepaling dat degenen die niet of niet tijdig hun aanvraag indienen hun rechten verspelen, ook als zij daardoor financieel of anders worden gedupeerd. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van de toepassing van een dergelijke termijnbepaling heeft bedoeld en voorzien. Dit wordt ook bevestigd door de wetsgeschiedenis, die duidt op een bewuste keuze van de wetgever voor een harde grens. De aanvraagtermijn is een dwingende bepaling waardoor verweerder geen ruimte heeft om persoonlijke omstandigheden mee te wegen. Eiseres heeft in beroep toegelicht wat haar persoonlijke situatie toen was vanwege met name de problemen met haar werkgever en de gevolgen daarvan voor onder meer haar inkomen en carrière. Die concrete persoonlijke problemen zijn weliswaar bijzondere omstandigheden in die zin dat die niet zijn voorzien door de wetgever en ook specifiek voor eiseres gelden, maar dat betekent niet dat er dan moet worden afgeweken van de harde grens voor het doen van een aanvraag. Het gaat dan namelijk om de financiële gevolgen van de te late aanvraag omdat dáárdoor een financiële bijdrage in het verleden wordt gemist. Dát heeft de wetgever voorzien en in die zin is haar situatie als gevolg van de te late aanvraag niet bijzonder ten opzichte van anderen die de aanvraag te laat hebben gedaan. Ook de opmerking van eiseres dat zij dat bedrag nu goed kan gebruiken voor een nieuwe start slaagt daarom niet.

9. Een belangrijke beroepsgrond van eiseres is tot slot dat zij vindt dat het haar niet te verwijten valt dat zij niet op tijd de aanvraag heeft gedaan. Dat is de rechtbank niet met haar eens. Op de website waarnaar eiseres verwijst en waarop zij zegt regelmatig te hebben gekeken staat (zoals verweerder ook heeft toegelicht en wat op de zitting concreet is besproken) een link om een proefberekening te maken. Eiseres heeft dat echter niet gedaan, terwijl dat juist bij uitstek de mogelijkheid was geweest om erachter te komen of een recht bestaat of niet. Als die proefberekening wordt gemaakt, dan wordt bij de in te vullen gegevens bovendien een onderscheid gemaakt tussen de ‘kale huur’ en ‘servicekosten’. Eiseres zou ook dat onderscheid dan duidelijk zijn geworden. Verder staat onderaan diezelfde website dat bij bijvoorbeeld twijfel of de servicekosten moeten worden meegerekend verder kan worden geklikt op de link over ‘alle voorwaarden’. Als dat wordt gedaan, dan staat vervolgens uitgelegd wat ‘kale huur’ is en welke servicekosten meetellen. Eiseres heeft geen verder onderzoek gedaan op / via de website naar de servicekosten en de rekenhuur, terwijl ook dat van haar mocht worden verwacht. De rechtbank begrijpt dat eiseres toentertijd in een periode zat die zij als hectisch, vervelend en belemmerend heeft ervaren. Maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daardoor niet méér kon doen dat zij nu heeft gedaan om zich te (laten) informeren over haar recht op huurtoeslag, terwijl die (relatief eenvoudige) mogelijkheden er wel waren. Het is daarom niet zo dat het alleen door (de website van) verweerder komt dat zij niet wist dat zij recht had op huurtoeslag. Althans, dat zij dacht dat het om de ‘all inclusive’ huur ging en dat die te hoog was om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. Anders dan eiseres stelt, kon zij er niet zonder meer op vertrouwen dat de informatie op de website (zoals zij die kennelijk begreep) juist was en zij vervolgens daarom toen geen aanvraag heeft gedaan. Met andere woorden: eiseres heeft te snel de conclusie getrokken dat zij (dacht dat zij) geen recht had op huurtoeslag. Dat is echter niet aan verweerder(s website) te wijten, maar ligt voor het belangrijkste deel bij eiseres zelf. Bovendien wijst verweerder er terecht op dat eiseres de mogelijkheid had om gratis de belastingtelefoon te bellen en dat de regels over huurtoeslag ook voor iedereen zijn in te zien.[3] Dat eiseres niet goed op de hoogte was van de regels, daardoor niet wist dat zij toch recht had op huurtoeslag en dus pas later (en daarmee te laat) een aanvraag heeft gedaan, komt daarom voor haar rekening. Dat maakt dan ook niet dat voor haar een uitzondering moet worden gemaakt. Dat zou ook niet eerlijk zijn ten opzichte van andere mensen op wie deze regels ook van toepassing zijn. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 06 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 06 augustus 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage:

Wet op de huurtoeslag

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2020

Artikel 1 In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder: …

h. rekenhuur: de rekenhuur, bedoeld in artikel 5;

Artikel 5

1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels, vermeerderd met:

a. een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten, en

b. in geval van huur van een woonwagen zonder eigen aandrijving het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats.

2. Bij de toepassing van het eerste lid kan het in de aanhef van dat lid laatstbedoelde bedrag slechts in plaats van de verschuldigde huurprijs in aanmerking worden genomen nadat, op verzoek van de Dienst Toeslagen, de huurcommissie, dan wel de voorzitter van de huurcommissie, aan de Dienst Toeslagen en aan de huurder advies heeft uitgebracht, dan wel een verklaring heeft verstrekt, over de redelijk te achten huurprijs. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent die verklaring nadere regels worden gesteld.

3. Als servicekosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden uitsluitend in aanmerking genomen:

a. kosten voor het in bedrijf zijn van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties, en van verlichting van door de huurder met anderen gemeenschappelijk gebruikte ruimten, met een maximum van € 12 per maand;

b. schoonmaakkosten van de lift en andere gemeenschappelijke ruimten, met een maximum van € 12 per maand;

c. de kosten voor de diensten van een huismeester, met een maximum van € 12 per maand;

d. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten, met een maximum van € 12 per maand.

Artikel 13

1. Geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur:

a. hoger is dan € 737,14 per maand als:

1º.de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of 2º.de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is, en een handicap heeft of

b. hoger is dan € 432,51 per maand in andere gevallen dan bedoeld onder a.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;

b. als de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden van ten minste acht personen, en het huishouden van de huurder uit ten minste acht personen bestaat;

c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.

3. Als een huurtoeslag wordt toegekend met toepassing van het tweede lid, ontvangt de huurder geen huurtoeslag voor het deel van de rekenhuur dat ligt boven het maximum dat in het eerste lid is genoemd.

4. De in het eerste lid, onder a en b, genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari van elk jaar gewijzigd overeenkomstig artikel 27.

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Artikel 13

1. Geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur:

a. hoger is dan € 752,33 per maand als:

1º.de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of 2º.de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is, en een handicap heeft of

b. hoger is dan € 442,46 per maand in andere gevallen dan bedoeld onder a.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;

b. als de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden van ten minste acht personen, en het huishouden van de huurder uit ten minste acht personen bestaat;

c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.

3. Als een huurtoeslag wordt toegekend met toepassing van het tweede lid, ontvangt de huurder geen huurtoeslag voor het deel van de rekenhuur dat ligt boven het maximum dat in het eerste lid is genoemd.

4. De in het eerste lid, onder a en b, genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari van elk jaar gewijzigd overeenkomstig artikel 27.

Geldend van 01-01-2022 t/m 31-12-2022

Artikel 13

1. Geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur:

a. hoger is dan € 763,47 per maand als:

1º.de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of 2º.de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is, en een handicap heeft of b.hoger is dan € 442,46 per maand in andere gevallen dan bedoeld onder a.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;

b. als de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden van ten minste acht personen, en het huishouden van de huurder uit ten minste acht personen bestaat;

c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als de huurder eerder een huurtoeslag ten aanzien van de desbetreffende woning is toegekend.

3. Als een huurtoeslag wordt toegekend met toepassing van het tweede lid, ontvangt de huurder geen huurtoeslag voor het deel van de rekenhuur dat ligt boven het maximum dat in het eerste lid is genoemd.

4. De in het eerste lid, onder a en b, genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari van elk jaar gewijzigd overeenkomstig artikel 27.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)

Artikel 13b. Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel

1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.

(…)

Artikel 15. Aanvraag tegemoetkoming

1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.

(…)

Artikel 47. Hardheidsclausule

1. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.

2. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, of bij de toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.

3. Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen**.**

https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/huurtoeslag/content/kan-ik-huurtoeslag-krijgen

Zie de uitspraak van 16 augustus 2023, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2023:3125.

Bijvoorbeeld op https://wetten.overheid.nl (artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag gaat over de rekenhuur, waaronder de servicekosten).


Voetnoten

https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/huurtoeslag/content/kan-ik-huurtoeslag-krijgen

Zie de uitspraak van 16 augustus 2023, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2023:3125.

Bijvoorbeeld op https://wetten.overheid.nl (artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag gaat over de rekenhuur, waaronder de servicekosten).