Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:8159 - Rechtbank Gelderland - 1 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:81591 oktober 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Nijmegen

Zaaknummer / rekestnummer: 11704871 \ HA VERZ 25-39

Beschikking van 1 oktober 2025

in de zaak van

[eiser], te [woonplaats] , verzoekende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. R.K.A. Kop,

tegen

[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf], te [vestigingsplaats] , verwerende partij, hierna te noemen: de maatschap, procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift

  • het verweerschrift

  • aanvullende stukken van [eiser] van 11 juli 2025

  • de mondelinge behandeling van 22 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. De beschikking is, na eerdere aanhouding, bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. Op 20 januari 2025 hebben partijen een overeenkomst gesloten die zij “maatschapsovereenkomst” noemen. In de overeenkomst staat, voor zover van belang, het volgende:

“(…) 2 Zij heeft als doel het voor gezamenlijke rekening het verzorgen van Vervoersdiensten (…)

3 Elke maat (vennoot) brengt in de maatschap zijn arbeidskracht, vlijt en kennis in. Bovendien wordt door de ondergetekenden afzonderlijk ingebracht: (…) de eigen bus zodat de Niwo-vergunning hierop verstrekt kan worden of zoals anders is afgesproken in een addendum aan dit contract. (…)

4.1 De samenwerking zal door elk der maten kunnen worden opgezegd met een opzegtermijn van 3 maanden. (…)

6 Iedere maat wordt voor zijn inbreng in de vorm van geld en stoffelijke zaken

gecrediteerd ter grootte van het ingebrachte bedrag of de waarde van het ingebrachte goed. (…)

12 (…) De Vervoersmanager verzorgt de planning van alle chauffeurs en maten en geeft overzicht van de planning. (…)

17 Het wordt in de maatschap sterk aangemoedigd om als maat ook zelf werkzaamheden binnen te halen om zodoende een eigen werkkring te creëren. Ook kunnen zoals in punt 11 vermeld de werkzaamheden aan andere maten aangeboden worden tegen 2% van de omzet van deze werkzaamheden. Indien gewenst kan er commerciële ondersteuning gegeven worden en zal de vraag ernaar toegejuicht worden. (…)”

2.2. [eiser] stond ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ingeschreven als zelfstandig koerier in het handelsregister.

2.3. [gedaagde] , één van de maten van de maatschap, (hierna: [gedaagde] ) heeft een magazijn in de maatschap ingebracht. De maten gebruiken de magazijn voor hun werkzaamheden.

2.4. [eiser] heeft bij aanvang van de overeenkomst een bus gehuurd van [gedaagde] voor een bedrag van € 165,00 per week om conform de overeenkomst in te brengen.

2.5. [eiser] verrichtte met deze bus bezorgwerkzaamheden in het kader van een opdracht van Homer die door [gedaagde] is binnengehaald.

2.6. De vergoeding voor [eiser] werd wekelijks vastgesteld via een door de maatschap uitgegeven creditfactuur. Op de creditfactuur stonden de vergoeding voor gereden routes en de daarop in mindering gebrachte kosten (waaronder de huur van de bus, de 2%-opslag en andere bijdragen). Het rekeningnummer van de maatschap stond onderaan vermeld.

2.7. In de creditfactuur van 3 april 2025 is door de maatschap aan [eiser] een bedrag van in totaal € 52,50 in rekening gebracht onder vermelding van “reparatie Schade [adres en plaats] ”. Deze schade betrof een aanrijding met de door [eiser] van [gedaagde] gehuurde bus waarbij een derde partij betrokken was.

2.8. Bij brief van 11 maart 2025 heeft de maatschap de overeenkomst tussen partijen ontbonden. In de brief staat, voor zover van belang, het volgende:

“(…) Middels deze brief bevestigen wij de ontbinding van onze samenwerking in de maatschap [bedrijf] . De reden van de ontbinding is, dat we beiden merkte, dat er geen wederzijdse klik aanwezig was, en deze er waarschijnlijk ook niet zou gaan komen. Hierdoor is het beter vroegtijdig uit elkaar te gaan, voordat er grote en langdurige investeringen gedaan worden zoals b.v. de aankoop van een bestelbus. (…)”

3 Het verzoek en het verweer

3.1. [eiser] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

primair

I. de maatschap te veroordelen om [eiser] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden en de maatschap te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst, onder meer inhoudende dat de maatschap verplicht is en blijft om de gebruikelijke beloning uit te betalen aan [eiser] , groot gemiddeld € 750,00 netto per week, welke loonbetaling ook bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv wordt gevorderd, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, II. aan [eiser] te bevestigen dat hij primair kan gaan voor nakoming van de overeenkomst en dat het einde per 11 maart 2025 niet kon en niet kan en dat dit einde zo nodig in rechte teniet wordt gedaan, althans dat de beëindiging wordt beschouwd als niet te hebben plaatsgevonden, waarbij de kantonrechter het ontslag zo nodig vernietigt,

subsidiair

III. voor het geval de overeenkomst wel tot een einde is gekomen, de maatschap te veroordelen om aan [eiser] te betalen een schadevergoeding van € 11.375,00 netto, althans het bruto equivalent daarvan,

zowel primair als subsidiair

IV. de maatschap te veroordelen in de proceskosten.

3.2. [eiser] legt primair aan zijn verzoek ten grondslag dat hij voor de maatschap werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst. Nu de maatschap die arbeidsovereenkomst zonder de vereiste toestemming heeft opgezegd is hij gehouden het salaris door te betalen en [eiser] toe te laten tot het werk. Subsidiair legt [eiser] aan zijn verzoek ten grondslag dat de maatschap schadeplichtig is omdat zij de maatschapsovereenkomst zonder inachtneming van de contractueel overeengekomen opzegtermijn van drie maanden heeft opgezegd.

3.3. De maatschap voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken. Op de inhoud van het verweer zal hierna, waar nodig, nader worden ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of de overeenkomst die tussen partijen heeft bestaan moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst of als een maatschapsovereenkomst.

4.2. De kantonrechter beoordeelt die rechtsverhouding aan de hand van de wettelijke omschrijving van zowel de arbeidsovereenkomst (artikel 7:610 BW) als de maatschapsovereenkomst (artikel 7A:1655 BW). De titel die partijen aan hun overeenkomst hebben gegeven is daarbij niet doorslaggevend.

4.3. De Hoge Raad heeft in het Deliveroo-arrest (HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443) bepaald dat de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst dient te verlopen in twee stappen. Eerst moet aan de hand van de Haviltex-maatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarna moet worden beoordeeld of die afspraken en de praktijkuitvoering voldoen aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst.

4.4. Voor die beoordeling geldt dat alle omstandigheden van het geval in onderling verband moeten worden bezien en moeten worden meegewogen. Daarbij kunnen onder meer de volgende (niet-limitatieve) gezichtspunten een rol spelen:

4.5. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.

4.6. Voor de kwalificatie van een maatschap gelden andere criteria. Artikel 7A:1655 BW omschrijft de maatschap als een overeenkomst waarbij partijen iets in gemeenschap brengen met het oog op het delen van de voordelen. Essentieel daarbij is dat partijen samenwerken op basis van gelijkwaardigheid en een gemeenschappelijk doel. Een hiërarchische verhouding ontbreekt, terwijl de maten gezamenlijk risico dragen.

4.7. De kantonrechter zal hierna eerst vaststellen welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen en hoe zij in de praktijk uitvoering hebben gegeven aan hun afspraken. Vervolgens zal worden beoordeeld of de samenwerking meer aansluit bij de kenmerken van een arbeidsovereenkomst of bij die van een maatschapsovereenkomst. Vaststelling overeengekomen rechten en verplichtingen

4.8. Tussen partijen is op 20 januari 2025 een overeenkomst gesloten gericht op het voor gezamenlijke rekening verzorgen van vervoersdiensten. Partijen hebben zich op basis van deze overeenkomst tot de Kamer van Koophandel gewend om [eiser] als maat te laten inschrijven. De samenwerking is vormgegeven als een gezamenlijke onderneming, waarbij iedere maat een eigen bus zou inbrengen en op zelfstandige basis werkzaamheden zou verrichten. [eiser] beschikte zelf niet over een bus en huurde daarom een bus van [gedaagde] . De vergoeding voor uitgevoerde vervoersdiensten vond niet plaats op basis van door [eiser] opgestelde facturen, maar via creditfacturen van de maatschap. Conform artikel 6 van de maatschapsovereenkomst werd [eiser] vergoed voor de waarde van het ingebrachte werk, waarbij in de creditfacturen de huurkosten van de bus en andere kosten in mindering werden gebracht. Als onweersproken is bovendien vast komen te staan dat [eiser] zelf verantwoordelijk was voor de afdracht van inkomstenbelasting, terwijl de btw centraal via de maatschap werd verrekend.

Kwalificatie

Ad a. aard en duur van de werkzaamheden

4.9. [eiser] heeft vanaf 20 januari 2025 gedurende meerdere weken bezorgwerkzaamheden verricht. Ter zitting is onweersproken door [gedaagde] gesteld dat deze werkzaamheden gemiddeld drie tot vier uur per dag in beslag namen. [eiser] stelde zich beschikbaar voor specifieke ritten en ontving daarvoor een vergoeding minus een inhouding van 2% van de omzet. Uit hetgeen door [gedaagde] ter zitting is aangevoerd is gebleken dat er structureel opdrachten beschikbaar waren die [eiser] kon aannemen. Daarmee is sprake van werkzaamheden die van relatief eenvoudige aard waren en die gedurende een zekere periode regelmatig terugkeerden. Zulke werkzaamheden kunnen zowel in een arbeidsrelatie als in een samenwerkingsverband voorkomen. Dat [gedaagde] de opdrachten binnenhaalde doet daaraan niet af. Die opdrachten kwamen immers ten goede aan de gezamenlijke maatschap. De aard en duur van de werkzaamheden geven daarom op zichzelf geen duidelijke aanwijzing in de richting van een arbeidsovereenkomst of van een maatschapsovereenkomst.

Ad b. wijze waarop werkzaamheden en werktijden worden bepaald

4.10. [gedaagde] heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat hij als vervoersmanager de routes coördineerde en aanbood. De maten konden zelf bepalen of zij een route wilden aannemen. Van een verplichting daartoe was geen sprake. De werktijden waren gekoppeld aan de duur en het tijdstip van de route, die doorgaans in de ochtend startte. [eiser] begon vaak pas later in de ochtend, hetgeen binnen zijn eigen bevoegdheid viel. Deze vrijheid om opdrachten te weigeren en om de eigen werktijden te bepalen, wijst op zelfstandigheid. Juist die keuzevrijheid is moeilijk te verenigen met een gezagsverhouding zoals die bij een arbeidsovereenkomst kenmerkend is, waarin de werkgever doorgaans bepaalt welke werkzaamheden worden verricht en wanneer. Binnen een maatschap past deze vrijheid daarentegen wel. De maten beslissen zelfstandig of en in welke omvang zij bijdragen aan de gezamenlijke onderneming. Dit gezichtspunt wijst daarom meer in de richting van een maatschapsovereenkomst dan van een arbeidsovereenkomst.

Ad c. inbedding in de organisatie

4.11. [eiser] verrichtte zijn werkzaamheden vanuit het magazijn dat door [gedaagde] in de maatschap was ingebracht en reed routes die door de maatschap, via [gedaagde] , waren georganiseerd. De door [eiser] uitgevoerde vervoersdiensten maakten daarmee onderdeel uit van de kernactiviteiten van de gezamenlijke onderneming. Tegelijkertijd stond [eiser] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandig ondernemer, zodat hij zich ook naar buiten toe als ondernemer presenteerde. Alles afwegend is sprake van enige verwevenheid met de bedrijfsvoering van de maatschap, maar het feit dat [eiser] zelfstandig ingeschreven stond bij de KvK wijst op een zekere mate van zelfstandigheid. Dit gezichtspunt geeft daarom geen eenduidige aanwijzing in de richting van een arbeidsovereenkomst of een maatschapsovereenkomst.

Ad d. persoonlijke uitvoering van het werk

4.12. [eiser] heeft de werkzaamheden in de praktijk grotendeels zelf verricht. Af en toe liet hij zijn broer een rit rijden, maar structurele vervanging vond niet plaats. Theoretisch was vervanging wel mogelijk, aangezien de tussen partijen gesloten overeenkomst geen verplichting tot persoonlijke uitvoering bevatte. In beginsel konden maten zich dus laten vervangen. In de praktijk werd dit echter bemoeilijkt doordat [eiser] geen eigen bus had ingebracht, maar een bus huurde van [gedaagde] . [gedaagde] wilde niet dat de gehuurde bus door derden werd gebruikt, zodat vervanging feitelijk alleen mogelijk was indien de vervanger met een eigen bus reed. Dit maakte de mogelijkheden tot vervanging beperkt, maar die beperking vloeide voort uit de huurafspraak en niet uit de samenwerking zelf. Om die reden is dit gezichtspunt niet onderscheidend voor de kwalificatievraag. Het wijst niet duidelijk in de richting van een arbeidsovereenkomst of van een maatschapsovereenkomst.

Ad e. totstandkoming van de contractuele verhouding

4.13. [eiser] heeft zelf contact opgenomen met de maatschap om te vragen of er ruimte was voor samenwerking. De maatschap heeft hem toen de keuze geboden om of toe te treden als maat of opdrachten als zelfstandige buiten de maatschap uit te voeren. [eiser] koos voor toetreding tot de maatschap en heeft de overeenkomst, die door de maatschap was opgesteld, ondertekend zonder daarover te onderhandelen. Dat de voorwaarden grotendeels eenzijdig waren opgesteld, wijst op afhankelijkheid, maar de wijze van toetreding past bij een samenwerkingsverband en niet bij een dienstverband. [eiser] werd niet als werknemer aangenomen, maar kreeg de status van mede-maat binnen een gezamenlijk opgezette onderneming. Dit gezichtspunt duidt daarom meer op een maatschapsovereenkomst dan op een arbeidsovereenkomst.

Ad f. de wijze van beloning en uitkering

4.14. [eiser] ontving wekelijks een creditfactuur van de maatschap. Dit hield in dat hij zelf geen facturen opstelde. De maatschap factureerde de opdrachtgevers, waarna intern via creditfacturen de vergoedingen aan de afzonderlijke maten werden toegerekend. Op de creditfacturen stond het rekeningnummer van de maatschap vermeld, zodat aangenomen wordt dat vanuit die rekening aan [eiser] werd uitbetaald na aftrek van de bushuur, maatschapsbijdragen en overige kosten. Er werd dus niet rechtstreeks door opdrachtgevers aan [eiser] betaald. Voor de btw gold dat de verrekening op maatschapsniveau plaatsvond. De maten droegen enkel btw af voor hun eigen onkosten, terwijl de btw over de omzet door de maatschap werd verwerkt. Onweersproken is gesteld dat er geen loonstroken werden verstrekt en ook geen loonbelasting of sociale premies werden ingehouden. [eiser] moest zelf zorgdragen voor zijn belastingafdracht. Dat wijst op zelfstandigheid. Tegelijkertijd wijst het feit dat [eiser] zijn vergoeding niet zelf factureerde en volledig afhankelijk was van de door de maatschap opgestelde creditfacturen, op een zekere afhankelijkheid in de financiële afwikkeling. Dit gezichtspunt levert daarom gemengde aanwijzingen op.

Ad g. de hoogte van de beloning

4.15. Uit de creditnota’s volgt dat de hoogte van het inkomen van [eiser] afhankelijk was van het aantal gereden routes. Hoe meer routes [eiser] reed, hoe meer hij verdiende. De maatschap heeft gesteld dat [eiser] regelmatig om meer werk vroeg om zijn inkomsten te verhogen. Er was geen sprake van een vast maandelijks inkomen of een doorbetalingsverplichting bij minder werk. Dit is wezenlijk anders dan in een arbeidsovereenkomst, waar de werknemer doorgaans aanspraak heeft op een vast loon en het risico van minder werk bij de werkgever ligt. De variabele beloning legt het risico juist bij [eiser] zelf en past daarom meer bij een maatschapsovereenkomst dan bij een arbeidsovereenkomst.

Ad h en i. ondernemerschap en economisch risico

4.16. [eiser] droeg commercieel risico. Indien hij geen werk verrichtte, had hij geen inkomsten. [eiser] betaalde zelf de brandstof, de huur van de bus aan [gedaagde] , de maatschapsbijdragen en de 2%-opslag. Hij werd bovendien aangesproken voor schade na een aanrijding met de bus. Er was geen inkomensgarantie. Verder stond [eiser] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandig koerier, hetgeen bevestigt dat hij zich in het economisch verkeer als ondernemer presenteerde. Dit gezichtspunt wijst op een maatschapsovereenkomst.

Conclusie

4.17. Uit de beoordeling van de gezichtspunten volgt dat de samenwerking tussen partijen niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Doorslaggevend is dat een gezagsverhouding ontbreekt. [eiser] kon immers zelf bepalen of hij routes aannam en had vrijheid in de wijze van uitvoering. Daar komt bij dat hij ondernemersrisico droeg, zoals het risico van geen inkomsten bij geen werk, de kosten van brandstof, bus en bijdragen en aansprakelijkheid bij schade. Ook de inschrijving van [eiser] in de KvK als zelfstandig ondernemer en de wijze van betaling – namelijk via creditfacturen zonder loonstroken, inhoudingen van loonbelasting of afdracht van sociale premies – zijn juist kenmerkend voor zelfstandigheid. Deze omstandigheden wijzen niet op een arbeidsrelatie maar bevestigen dat sprake was van ondernemerschap.

4.18. Daarentegen sluit de rechtsverhouding wel aan bij de kenmerken van een maatschap in de zin van artikel 7A:1655 BW. Partijen hebben iets in gemeenschap gebracht (arbeid, bus, magazijn en kosten), waren gezamenlijk gericht op het behalen van voordeel (uitvoering van vervoersopdrachten) en verdeelden opbrengsten en lasten naar rato van de inbreng. Er was sprake van een samenwerking op basis van gelijkwaardigheid en een gemeenschappelijk doel, waarbij risico’s gezamenlijk werden gedragen.

4.19. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat de rechtsverhouding tussen partijen niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, maar als een maatschapsovereenkomst. De verzoeken van [eiser] die zijn gebaseerd op het bestaan van een arbeidsovereenkomst worden daarom afgewezen.

4.20. Daarmee wordt toegekomen aan het subsidiaire verzoek van [eiser] , waarin door hem is verzocht om een schadevergoeding vanwege het beëindigen van de maatschapsovereenkomst zonder inachtneming van de contractueel overeengekomen opzegtermijn van drie maanden. De maatschap heeft daartegen ingebracht dat [eiser] zelf heeft verzocht om beëindiging van de samenwerking. [eiser] heeft deze stelling niet weersproken. Dat betekent dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stellingen van de maatschap, namelijk dat de overeenkomst is beëindigd op verzoek van [eiser] . Daarmee is geen sprake van een eenzijdige opzegging door de maatschap in strijd met de overeengekomen opzegtermijn. Voor toekenning van schadevergoeding op deze grond bestaat daarom geen aanleiding.

4.21. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De maatschap procedeert in persoon en heeft daarom geen recht op vergoeding voor het salaris van een gemachtigde. Zij is echter wel op de mondelinge behandeling verschenen. Daarom kent de kantonrechter haar een door [eiser] te vergoeden forfaitair bedrag toe van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten. De nakosten worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1. wijst de verzoeken van [eiser] af,

5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.

26396 \ 61525