ECLI:NL:RBGEL:2025:7395 - Kort geding: Ontslagbesluit statutair bestuurder stichting blijft in stand - 30 juli 2025
Uitspraak
Essentie
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot schorsing van een ontslagbesluit van een statutair bestuurder af. Het besluit is formeel correct tot stand gekomen volgens de statuten. Een verschil van inzicht over ontvlechting en de daaruit voortvloeiende vertrouwensbreuk rechtvaardigen het ontslag in deze voorlopige beoordeling.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/452492 / KG ZA 25-181
Vonnis in kort geding van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiser in conv], wonende te [woonplaats] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [eiser in conv] , advocaten: mr. J.W. Janssens en mr. L.A. de Haan,
tegen
[gedaagde in conv], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: de Stichting, advocaat: mr. J.S.C. Bos.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding inclusief 20 producties;- de producties 21 t/m 23 van [eiser in conv] ;- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie inclusief 40 producties;- de producties 41 en 42 van de Stichting;- de mondelinge behandeling van 16 juli 2025;
-
de pleitnota van [eiser in conv] .
2 De feiten
2.1. De Stichting biedt verpleeghuiszorg aan voor zorgbehoevende ouderen op een landgoed. De Stichting is op 23 november 2009 opgericht door [eiser in conv] en haar partner, de heer [naam 1] . De Stichting heeft een Raad van Bestuur, een Raad van Toezicht (hierna: RvT), een Ondernemingsraad (hierna: OR) en een Cliëntenraad.
2.2. Voor het opstarten van de Stichting moest worden geïnvesteerd. Het startkapitaal bestond uit spaargeld van [eiser in conv] en haar partner en uit leningen van familie en vrienden. Het startkapitaal werd verzameld in een besloten vennootschap, [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ).
2.3. In 2011 heeft [bedrijf 1] 17,5 hectare grond gekocht. Deze aankoop is gefinancierd door het Nationaal Groenfonds, de BNG-Bank en PPM-Oost. De BNG bank eiste dat [bedrijf 1] de contractspartij zou worden en dat [bedrijf 1] zou worden uitgebreid met een holding waarvan [eiser in conv] en haar man in het voorjaar van 2017 ieder voor 50% aandeelhouder zouden worden.
2.4. In 2018 is een nieuwe financiering tot stand gekomen middels een "sale and lease back” constructie. Uiteindelijk heeft een nieuwe entiteit " [bedrijf 2] " (hierna: [bedrijf 2] ) 11 hectare van het vastgoed gekocht en een huurovereenkomst gesloten met zowel de Stichting als met [bedrijf 1] . De overige 6,1 hectare is eigendom van [bedrijf 1] .
2.5. Thans heeft [bedrijf 2] de eigendom van het vastgoed en rekent zij huur door aan [bedrijf 1] en de Stichting.
2.6. Tussen partijen is in de vergadering van de RvT van 13 september 2023 gesproken over ontvlechting tussen [bedrijf 1] en de Stichting. Daarbij is door [eiser in conv] als bestuurder van de Stichting en door de RvT besloten om [bedrijf 3] een zogeheten Legal Opinion te laten opstellen. De uitkomst van de Legal Opinion is tijdens de vergadering van de RvT van 15 mei 2024 besproken met onder andere [eiser in conv] . In de Legal Opinion zijn risico’s benoemd en beschreven die de continuïteit van de Stichting in gevaar brengen en die onder meer voortkomen uit de vorderingen van de Stichting op [bedrijf 1] . Op 17 mei 2024 heeft de RvT de bevindingen uit de Legal Opinion per mail en per aangetekende brief aan [eiser in conv] medegedeeld. Daarbij heeft de RvT vermeld de situatie als zeer zorgelijk en zeer ernstig te beoordelen en heeft zij [eiser in conv] verzocht als verantwoordelijke bestuurder duidelijkheid en transparantie te geven over de in die brief beschreven risico’s. De RvT heeft [eiser in conv] vervolgens twee weken de tijd gegeven om een adequate en volledige beschrijving te maken van de genoemde risico’s en een volledig uitgewerkt plan van aanpak hoe om te gaan met deze risico’s, inlossingen, aflossingen en meer van dergelijke zaken. Met een brief van 11 juni 2024 heeft de RvT [eiser in conv] onder meer als volgt bericht: “T.a.v. de concrete vragen/opdracht die wij geformuleerd hebben in onze brief van 17 mei jl. moeten wij constateren dat het jou niet is gelukt om met een uitgewerkt plan te komen t.b.v. de verschillende risico’s die wij als stichting o.a. lopen t.a.v. openstaande vorderingen uit het verleden: Het betreft de €51.000,= die ten onrechte zijn uitbetaald aan [bedrijf 1] ., de € 336.668,= openstaande Rekening Courant ( zo mogelijk wordt dit bedrag nog aangepast op basis van een nadere analyse van de vorige accountant en een beslissing van de RvT). Omdat er een plan van aanpak ontbreekt weten wij momenteel niet of deze bedragen daadwerkelijk inbaar zijn. Wij nemen dit als risico op in onze jaarrekening volgens de ín de bijlage genoemde formulering en vragen de nog aan te stellen IB om alsnog voor ons meteen plan van aanpak te komen, naast ons stuk in de bijlage.
T.a.v. de € 81.719,= inzake de bouw van de beheerderswoning heb jij ons inmiddels toegezegd deze week een memo op te stellen waarin je aangeeft dat deze lening in 2025 door jou wordt. terugbetaald.
Het risico t.a.v. onze medeverantwoordelijkheid voor het aflossen van de schuld van € 500.000,= aan de familie [naam 2] staat ook nog overeind. Ook hiervan zullen wij de IB vragen hoe we dit risico kunnen verminderen en zo mogelijk ook af kunnen dekken. (...)”
2.7. Op 20 juli 2024 is door de voorzitter van de RvT een verbeterplan gemaild aan [eiser in conv] met het verzoek de acties uit het plan direct in te voeren. [eiser in conv] is nadien meermaals door de RvT gewezen op de afspraken die naar aanleiding van de Legal Opinion zijn gemaakt.
2.8. Met een e-mail van 6 april 2025 heeft de RvT [eiser in conv] onder als volgt bericht: “Beste [eiser in conv] , Tijdens de RvT-vergadering van afgelopen vrijdag 4 april bespraken we de memo, onder agendapunt Financiën, mbt het overdragen van de contracten van [bedrijf 1] naar [gedaagde in conv] . Zoals we in de vergadering aangaven, concludeerden wij als RvT dat de memo nog steeds geen antwoord geeft op de vraag. Reeds tijdens de begrotingsbespreking eind 2023, ten behoeve van de begroting 2024, is de afspraak gemaakt om te ontvlechten en dat de contracten overgedragen dienen te worden. Jij gaf nu aan dat de voorwaarde is om de contracten over te zetten, dat de schulden naar de familie zijn afgehandeld. Dat betekent dat je, zoals vaker door ons is aangegeven, een voorstel zal moeten doen hoe dat op te lossen. De ontvlechting is immers noodzakelijk en staat niet ter discussie. Het is tevens een voorwaarde om goedkeuring te verkrijgen van de accountant voor de jaarrekening 2024. Bij deze stellen we je in de gelegenheid met een voorstel te komen en vragen we je uiterlijk vrijdag 11 april, zoals afgesproken in de vergadering, een document aan te leveren waarin duidelijk is aangegeven hoe en wanneer dit jaar alle nog bestaande contracten naar [gedaagde in conv] worden overgedragen. Mochten we het document niet tijdig ontvangen dan zullen wij ons als RvT beraden hoe hiermee om te gaan.”
2.9. Tot op heden is de ontvlechting tussen [bedrijf 1] en de Stichting niet gerealiseerd.
2.10. Met een e-mail van 9 mei 2025 heeft de voorzitter van de RvT [eiser in conv] opgeroepen voor de vergadering van de RvT op 23 mei 2025 waar het voorgenomen besluit tot ontslag van [eiser in conv] op de agenda staat. Daarbij heeft de RvT aan [eiser in conv] verstrekt de agenda van de vergadering en een oproepingsbrief met een toelichting op het voorgenomen besluit. Verder heeft de voorzitter van de RvT [eiser in conv] in deze e-mail bericht dat die middag overleg plaatsvindt tussen de RvT en de OR over de benoeming van een statutair bestuurder ad interim en het voornemen om [eiser in conv] gelijktijdig met die benoeming te schorsen. [eiser in conv] is daarbij in de gelegenheid gesteld die dag voor 17.00 uur haar zienswijze op de voorgenomen schorsing te geven.
2.11. In de oproepingsbrief bij de e-mail van 9 mei 2025 wordt onder meer vermeld dat [eiser in conv] een “mooie zorginstelling met een prachtige zorgvisie” heeft neergezet, maar dat de RvT ook constateert dat [eiser in conv] de kant van de bedrijfsvoering en financiën niet goed afgaat. De RvT noemt daarbij de volgende punten: “We zien dat:
De RvT noemt in de oproepingsbrief vervolgens, niet limitatief, enkele voorbeelden die deze conclusies ondersteunen.
2.12. Op zaterdag 10 mei 2025 heeft [eiser in conv] haar zienswijze ingediend tegen het voorgenomen schorsings- en ontslagbesluit.
2.13. Met een brief van 10 mei 2025 heeft de RvT [eiser in conv] medegedeeld dat zij onmiddellijk wordt geschorst als bestuurder en werknemer. Ook heeft de RvT alle medewerkers en vrijwilligers van de Stichting met een brief van 10 mei 2025 bericht over de schorsing van [eiser in conv] met ingang van die dag.
2.14. Op 16 mei 2025 heeft de RvT een adviesaanvraag ingediend bij de OR. De OR heeft de RvT met een brief van 23 mei 2025 bericht dat zij vanwege verschillende redenen geen advies kan uitbrengen over het voorgenomen besluit om [eiser in conv] te ontslaan.
2.15. Op 23 mei 2025 heeft de vergadering plaatsgevonden waarbij [eiser in conv] is gehoord en zij haar zienswijze naar voren heeft gebracht. Vervolgens heeft de RvT unaniem besloten tot:
-
ontslag van [eiser in conv] als statutair bestuurder met onmiddellijke ingang;
-
gelijktijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiser in conv] , met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, zodat de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 augustus 2025 en 31 juli 2025 de laatste loondag is;
-
verlenging van de per 10 mei 2025 opgelegde schorsing en ontzegging van de toegang tot de gebouwen en systemen tot l augustus 2025 onder toevoeging van een verbod aan [eiser in conv] om met medewerkers, bewoners en naasten over de besluiten, de achtergrond en de aanleiding daarvan te bespreken en een verbod om externen namens de Stichting te benaderen;
-
het zonodig maken van nadere afspraken over de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst.
3 Het geschil
In conventie
3.1. [eiser in conv] vordert in kort geding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. Het ontslagbesluit van 23 mei 2025 te schorsen, totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het genomen ontslagbesluit is beslist. II. de Stichting te veroordelen: a. [eiser in conv] toe te laten tot haar werkzaamheden bij de Stichting, haar de toegang te verlenen tot alle gebouwen en terreinen van de Stichting en tot de digitale werkomgeving; b. [eiser in conv] toe te staan dat zij haar vertegenwoordigingsbevoegdheid uitoefent en haar toe te staan om haar taken als bestuurder uit te oefenen en er voor zorg te dragen dat zij als zodanig bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven; c. binnen de organisatie van de Stichting aan ieder personeelslid van de Stichting een e-mail te zenden met de inhoud: "De Raad van Toezicht heeft mevrouw [eiser in conv] niet rechtsgeldig geschorst en ontslagen als bestuurder van de Stichting. Mevrouw [eiser in conv] zal haar werk als statutair bestuurder weer oppakken en de Stichting beëindigt de arbeidsrelatie met de interim bestuurder
- Alles op straffe van verbeurte van een dwangsom III. de Stichting te veroordelen aan [eiser in conv] het tussen partijen overeengekomen salaris te betalen, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente. IV. de Stichting te veroordelen in de proceskosten en de nakosten en wettelijke rente.
3.2. [eiser in conv] legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag: Het ontslag is niet rechtsgeldig en vernietigbaar op grond van artikel 2:14 in samenhang met artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Allereerst was er volgens [eiser in conv] geen grond voor haar ontslag. Er is een verschil van visie tussen partijen over de snelheid waarmee ontvlechting plaats moet vinden, maar dat is geen reden voor ontslag. Voor wat betreft de gestelde schijn van belangenverstrengeling heeft de RvT de constructie met [bedrijf 1] en de Stichting altijd goedgekeurd. Pas sinds het aantreden van de huidige RvT is hierover discussie ontstaan. De gestelde vertrouwensbreuk die is ontstaan is aan de RvT zelf te wijten. Verder heeft de RvT in strijd gehandeld met artikel 30 van de Wet op de Ondernemingsraden. De RvT heeft niet tijdig advies gevraagd en het advies van de OR had geen wezenlijke invloed op het ontslagbesluit. Daarnaast heeft de RvT in strijd gehandeld met artikel 14 van de statuten door niet in te gaan op het mediationvoorstel van [eiser in conv] . Ook heeft de RvT niet gehandeld ten behoeve van het doel van de Stichting en daarmee gehandeld in strijd met artikel 3 en 11 van de statuten. Tot slot is de ontslagvergadering in strijd met artikel 12.3 van de statuten niet geleid door de voorzitter van de RvT.
3.3. De Stichting voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5. De Stichting vordert in reconventie – na vermindering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad I. voor recht te verklaren dat door de Stichting aan [eiser in conv] rechtsgeldig een toegangsverbod tot gebouwen, terreinen en systemen is opgelegd en dit verbod nog voortduurt; en/of; voor recht te verklaren dat door de Stichting aan [eiser in conv] rechtsgeldig een communicatieverbod is opgelegd wat voortduurt en waarbij het [eiser in conv] is verboden om: met medewerkers, bewoners en naasten over de besluiten, de achtergrond en de aanleiding daarvan te spreken en een verbod om externen namens de Stichting te benaderen; II. [eiser in conv] op te dragen zich te onthouden van elke vorm van directe en indirecte, actieve (zelf) en reactieve (in reactie op anderen) bemoeienis met, inmenging in of beïnvloeding van de bedrijfsvoering van de Stichting en de daarmee verbonden zorginstelling in de meest brede zin van het woord, hetgeen onder meer betekent dat: (i) zij niet meer deelneemt aan (al dan niet reeds geplande) in- en externe bijeenkomsten waar zij voorheen als bestuurder van de Stichting aan zou deelnemen, (ii) zij zich niet (ook niet met een privé nummer of e-mailadres) mengt in werk gerelateerde aangelegenheden van welke aard dan ook (bewoners, naasten en/of medewerkers) wat ook betekent dat [eiser in conv] het delen van haar visie dient te staken, (iii) geen bedrijfsmatig contact opneemt met medewerkers, bewoners, naasten, IGJ, VGZ/Zorgkantoor, leveranciers of anderen en als zij wordt benaderd aan te geven dat [naam 3] de bestuurder van de Stichting is en te verwijzen naar [naam 3] alsook [naam 3] te informeren over het contact dat met haar is gezocht onder verstrekking van contactgegevens en/of berichten en/of stukken die zij heeft ontvangen en (iv) zich niet negatief uitlaat over de raad van toezicht of bestuurder a.i.; III. [eiser in conv] te verbieden het logo van de Stichting onder haar e-mailadres te gebruiken omdat dit tot verwarring leidt over de werkelijke status/ rol en positie; alles op straffe van verbeurte van dwangsom IV. [eiser in conv] te veroordelen in de proceskosten.
3.6. De Stichting legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag: Met ingang van 10 mei 2025 heeft de Stichting [eiser in conv] geschorst en nadien is zij ontslagen. Vanaf het eerste moment heeft [eiser in conv] zich niet bij deze schorsing neergelegd en is zij blijven handelen en communiceren alsof zij nog bestuurder was. De Stichting heeft [eiser in conv] hier meerdere keren op aangesproken. Hiermee veroorzaakt [eiser in conv] onrust onder bewoners en medewerkers en belemmert zij de bestuurder ad interim in zijn werk dan wel veroorzaakt zij onnodige kosten om haar handelen en nalaten ongedaan te maken.
3.7. [eiser in conv] voert verweer.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
In conventie
4.1. [eiser in conv] vordert dat het ontslagbesluit van 23 mei 2025 van de Stichting wordt geschorst totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid daarvan is beslist en daarnaast vordert [eiser in conv] onder meer dat zij wordt toegelaten tot haar werkzaamheden bij de Stichting en het tussen partijen overeengekomen salaris wordt doorbetaald.
Spoedeisend belang
4.2. Uit de aard van deze vordering tot onder meer wedertewerkstelling en loondoorbetaling na 31 juli 2025 volgt een spoedeisend belang. [eiser in conv] is het niet eens met haar ontslag en zij wil daarom zo snel mogelijk haar werkzaamheden weer oppakken, onder meer ook omdat zij dit in het belang van de Stichting acht.
Beoordelingskader
4.3. In deze procedure moet worden beoordeeld of de vorderingen van [eiser in conv] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat toewijzing – mede gelet op de belangen van partijen – gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter stelt daarbij vast dat de vorderingen in dit kort geding zich alleen richten op het besluit tot ontslag, zodat de beoordeling in kort geding zich tot dit besluit zal beperken. De aard van de procedure brengt mee dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel betreft, waaraan de rechter in de bodemprocedure niet is gebonden.
Verweer van de Stichting
4.4. De Stichting voert – samengevat – in verweer primair aan dat het ontslagbesluit niet nietig of vernietigbaar is. Het besluit voldoet volgens de Stichting aan alle wettelijke en statutaire totstandkomingseisen. De statutaire bepalingen waar [eiser in conv] naar verwijst zijn geen ‘totstandkomingsbepalingen’ die tot nietigverklaring of vernietiging van het ontslagbesluit kunnen leiden. Ook miskent [eiser in conv] dat het gaat om een rechtspersoonlijk ontslag, waarvoor geldt dat sprake is van een hoge mate van discretionaire bevoegdheid en dat zeer terughoudend door de rechter wordt getoetst. In dit geval zijn er drie zwaarwegende redenen die ieder op zich en in onderlinge samenhang zwaarwegende redenen opleveren voor ontslag van [eiser in conv] als bestuurder en werknemer van de Stichting. Zo weigert zij uitvoering te geven aan redelijke instructies van de RvT om tot volledige ontvlechting van [bedrijf 1] en de Stichting over te gaan (1), is sprake van een permanente belangenverstrengeling die niet kan worden weggenomen anders dan door ontslag van [eiser in conv] als bestuurder (2) en heeft de RvT ernstig en duurzaam haar vertrouwen verloren in [eiser in conv] als bestuurder van de Stichting (3). Daarmee wordt aan vernietiging van het besluit op grond van artikel 2:8 in samenhang met artikel 2:15 van het BW niet toegekomen. Dit verweer slaagt. Daarvoor is het volgende van belang.
Statutaire bepalingen met betrekking tot het ontslagbesluit
4.5. Op grond van artikel 6.6 van de statuten is de RvT bevoegd om leden van de Raad van Bestuur te ontslaan.
4.6. Op grond van artikel 6.7 van de statuten kan een besluit tot ontslag alleen worden genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen van de leden van de RvT in een vergadering waarin ten minste twee/derde van het totaal aantal in functie zijnde leden van de RvT aanwezig of vertegenwoordigd is. Niet in geschil is dat de voltallige RvT dan wel fysiek dan wel via een teamsverbinding aanwezig was tijdens de vergaderging op 23 mei 2025 en dat unaniem is besloten tot het ontslag van [eiser in conv] als statutair bestuurder.
4.7. Op grond van artikel 6.8 van de statuten stelt de RvT de OR in de gelegenheid advies uit te brengen over een dergelijk voornemen indien de RvT daartoe op grond van de Wet op de Ondernemingsraden of anderszins verplicht is. De RvT heeft de OR een week voor de vergadering om advies gevraagd en de OR heeft op 23 mei 2025 op die adviesaanvraag geantwoord. Dat de OR er daarbij voor heeft gekozen niet te adviseren over het voorgenomen besluit is volgens de OR zelf niet gelegen in een gebrek aan tijd of aan een andere mogelijk aan de Stichting te verwijten omstandigheid.
4.8. Verder dient op grond van artikel 6.8 van de statuten de desbetreffende bestuurder de gelegenheid te worden geboden om in een vergadering van de RvT te worden gehoord, alvorens een besluit tot ontslag wordt genomen. Ook niet in geschil is dat [eiser in conv] met een brief van 9 mei 2025 is opgeroepen voor de vergadering van de RvT van 23 mei 2025 en dat zij tijdens die vergadering is gehoord en een raadgevende stem heeft uitgebracht. [eiser in conv] heeft daarbij juridische bijstand gehad.
4.9. Op grond van artikel 12.3 van de statuten worden vergaderingen van de RvT geleid door de voorzitter. Bij afwezigheid van de voorzitter voorziet de RvT zelf in zijn leiding. In dit geval was de voorzitter van de RvT middels een teamsverbinding aanwezig tijdens de vergadering van 23 mei 2025. Omdat zij er fysiek niet bij aanwezig kon zijn heeft zij er (zekerheidshalve in verband met mogelijk wegvallen van de verbinding) zorg voor gedragen dat door een ander lid in het voorzitterschap werd voorzien. In dit geval is niet gesteld of gebleken dat de belangen van [eiser in conv] daardoor zijn geschaad. Bovendien stelt de Stichting terecht dat dit artikel niet ziet op de totstandkoming van het ontslagbesluit.
4.10. Voor zover [eiser in conv] nog een beroep heeft gedaan op artikel 14 van de statuten volgt uit artikel 14.2 dat zodra de Raad van Bestuur of de RvT vaststelt dat sprake is van een ernstig verschil van mening of een conflict over beleidsmatige of bestuurlijke aangelegenheden, niet zijnde een arbeidsconflict, de voorzitters van beide organen zullen trachten om in goed onderling overleg binnen twee maanden een oplossing te bewerkstelligen. Niet door [eiser in conv] weersproken is dat deze bepaling in de statuten mediation bij arbeidsconflicten uitsluit en dat daar in dit geval nu juist sprake van is. Bovendien ziet ook dit artikel niet op de totstandkoming van het ontslagbesluit.
Redenen voor ontslag.
4.11. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een geschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de tussen partijen gemaakte afspraken rondom de ontvlechting van [bedrijf 1] met de Stichting moeten worden nagekomen. Uit de feiten volgt dat [eiser in conv] hierop meermaals door de Stichting is aangesproken en zij (vooralsnog) geen enkel gevolg heeft gegeven aan de gemaakte afspraken of aan de punten uit het verbeterplan van juli 2024. De Stichting heeft ook uitvoerig met stukken onderbouwd dat [eiser in conv] weigert om uitvoering te geven aan de ontvlechting, dat sprake is van een permanente belangenverstrengeling en dat de Stichting ernstig en duurzaam het vertrouwen is kwijtgeraakt in [eiser in conv] als statutair bestuurder. Indien de RvT over de belangenverstrengeling in het verleden anders heeft gedacht, is dat voor de beoordeling niet relevant.
Voorlopige conclusie.
4.12. Op grond van het vorenstaande is in voldoende mate aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het ontslagbesluit ten aanzien van [eiser in conv] op een juiste wijze tot stand is gekomen. Hierdoor weegt het belang van de Stichting bij behoud van de huidige situatie vooralsnog zwaarder dan het belang van [eiser in conv] bij schorsing van het ontslagbesluit en wedertewerkstelling. De vorderingen van [eiser in conv] zullen dan ook worden afgewezen.
4.13. Dat de Stichting door het ontslag van [eiser in conv] in strijd met haar haar eigen belang heeft gehandeld, is een stelling van [eiser in conv] die geen hout snijdt.
In reconventie
4.14. De Stichting heeft onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat [eiser in conv] – kort gezegd – rechtsgeldig een toegangs- en communicatieverbod is opgelegd. In een uitspraak in kort geding is echter, vanwege het voorlopige karakter daarvan, geen plaats voor een verklaring voor recht.
4.15. Nu zoals hiervoor overwogen aannemelijk is dat het ontslagbesluit op een juiste wijze tot stand is gekomen en de vorderingen van [eiser in conv] tot onder meer wedertewerkstelling worden afgewezen, heeft de Stichting er belang bij dat [eiser in conv] ook niet meer handelt en communiceert alsof zij nog bestuurder is. De Stichting heeft onbetwist gesteld dat dit leidt tot onrust en verwarring bij bewoners en medewerkers en dat dit de bestuurder ad – interim belemmert in zijn werk. Dit geldt ook voor het gebruik van het logo van de Stichting door [eiser in conv] . Dat [eiser in conv] dit logo destijds zelf heeft laten ontwerpen en zij daarvoor zelf heeft betaald, doet daar niet aan af nu zij ter zitting ook heeft bevestigd dat dit logo altijd enkel ten behoeve van de Stichting is gebruikt. De vorderingen van de Stichting in reconventie onder II en III zullen dan ook worden toegewezen.
4.16. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt zoals vermeld in de beslissing.
In conventie en reconventie
Proceskosten
4.17. [eiser in conv] is zowel in conventie als in reconventie aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom in de proceskosten van de Stichting worden veroordeeld. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
4.18. Bij het salaris advocaat is in de reconventie uitgegaan van 0,5 punt vanwege de samenhang met de vordering in conventie.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2. draagt [eiser in conv] op zich te onthouden van elke vorm van directe en indirecte, actieve (zelf) en reactieve (in reactie op anderen) bemoeienis met, inmenging in of beïnvloeding van de bedrijfsvoering van de Stichting en de daarmee verbonden zorginstelling in de meest brede zin van het woord, hetgeen onder meer betekent dat: (i) zij niet meer deelneemt aan (al dan niet reeds geplande) in- en externe bijeenkomsten waar zij voorheen als bestuurder van de Stichting aan zou deelnemen, (ii) zij zich niet (ook niet met een privé nummer of e-mailadres) mengt in werk gerelateerde aangelegenheden van welke aard dan ook (bewoners, naasten en/of medewerkers) wat ook betekent dat [eiser in conv] het delen van haar visie dient te staken, (iii) zij geen bedrijfsmatig contact opneemt met medewerkers, bewoners, naasten, IGJ, VGZ/Zorgkantoor, leveranciers of anderen en als zij wordt benaderd aan te geven dat [naam 3] de bestuurder van de Stichting is en te verwijzen naar [naam 3] alsook [naam 3] te informeren over het contact dat met haar is gezocht onder verstrekking van contactgegevens en/of berichten en/of stukken die zij heeft ontvangen en (iv) zij zich niet negatief uitlaat over de raad van toezicht of bestuurder ad interim,
5.3. verbiedt [eiser in conv] het logo van de Stichting onder haar e-mailadres te gebruiken,
5.4. veroordeelt [eiser in conv] tot betaling aan de Stichting van een dwangsom van € 100,- voor iedere keer dat [eiser in conv] na betekening van het vonnis de verboden onder 5.4. en 5.5. overtreedt tot een maximum van € 20.000,- is bereikt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.6. veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten en de nakosten van de Stichting van in totaal € 2.652,50, te betalen binnen veertien dagen na betekening en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7. verklaart dit vonnis, behoudens wat betreft de beslissingen onder 5.1 en 5.5., uitvoerbaar bij voorraad.
1518
Zie het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:503