Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/4958

in de zaak tussen

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het UWV om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan eiser uit te betalen. Eiser is het niet eens met die beslissing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de weigering om de WW-uitkering uit te betalen.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Het UWV heeft met het besluit van 20 februari 2024 geweigerd een WW-uitkering aan eiser uit te betalen. Met het bestreden besluit van 28 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij het bestreden besluit gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.3. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.

2.4. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit 3. Eiser was werkzaam als sjouwer bij SFY B.V. Eiser had een nul-uren contract. Eiser heeft op 16 september 2023 ontslag genomen. Op 23 januari 2024 heeft eiser een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend.

3.1. Met het besluit van 20 februari 2024 heeft het UWV geweigerd een WW-uitkering aan eiser uit te betalen, omdat eiser zelf ontslag heeft genomen. Volgens het UWV had eiser in dienst kunnen blijven van SFY B.V. en is hij daarom verwijtbaar werkloos. Met het bestreden besluit van 28 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de weigering gebleven. Het UWV heeft zijn standpunt gewijzigd in die zin dat het UWV zich primair op het standpunt stelt dat eiser niet beschikbaar was voor werk vanaf 30 september 2023 wegens ziekte. Subsidiair stelt het UWV dat eiser verwijtbaar werkloos is, omdat niet blijkt dat een medische reden ten grondslag heeft gelegen aan de ontslagname. Het UWV heeft daarvoor verwezen naar het rapport van de arts van het UWV van 9 april 2024.[1] De arts heeft geconcludeerd dat de psychische toestand van eiser ten tijde van het ontslag niet dusdanig was dat het ontslag hem niet aan te rekenen viel. Daarnaast heeft eiser voor hij ontslag heeft genomen geen dwingend advies tot het nemen van ontslag gekregen van de bedrijfsarts en/of een behandelend arts. Het bestaan van een dienstverband was bovendien niet zo bezwaarlijk voor de gezondheidstoestand van eiser dat voortzetten van het dienstverband, ook als eiser niet zou werken, tot gezondheidsschade zou leiden.

Wat vindt eiser?

3.2. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel beschikbaar was voor werk vanaf 30 september 2023. Volgens eiser is het opmerkelijk dat het UWV enerzijds aanneemt dat er geen medische reden was voor ontslagname, maar dat anderzijds wel wordt aangenomen dat hij niet beschikbaar was voor werk als gevolg van ziekte. Minder belastend werk zou eiser wel kunnen verrichten. Eiser heeft tegen het standpunt van het UWV dat hij verwijtbaar werkloos is aangevoerd dat hij het niet eens is met de conclusie dat hij geen dwingend advies van een arts heeft gekregen om ontslag te nemen. Een schriftelijk bewijs kan niet van doorslaggevende betekenis zijn. Het UWV hanteert bovendien een te strenge maatstaf bij het maken van een verwijt voor zijn werkloosheid. De vraag is of eiser kan worden verweten dat hij zijn werkgever heeft gemeld dat hij zijn werk niet meer aankon door zijn rug. Eiser was niet op de hoogte van het feit dat hij zich expliciet ziek had moeten melden en dat zijn dienstverband dan was blijven bestaan.

Wat vindt het UWV?

3.3. Het UWV heeft in het verweer het primaire standpunt, dat eiser niet beschikbaar was voor arbeid wegens ziekte en dat hij om die reden niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering, niet langer gehandhaafd. Wel is volgens het UWV sprake van verwijtbare werkloosheid. De stelling van eiser dat hij op advies van een arts ontslag diende te nemen is volgens het UWV niet verifieerbaar en om die reden kan daaraan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Als eiser niet in staat was zijn werk te verrichten, had het op zijn weg gelegen zijn klachten aan de bedrijfsarts voor te leggen of zich ziek te melden. Verder is het UWV van mening dat het feit dat eiser vluchteling uit Oekraïne is en niet op de hoogte was van het socialezekerheidsstelsel in Nederland niet tot de conclusie kan leiden dat eiser niet kan worden verweten dat hij werkloos is geworden.

Wat vindt de rechtbank?

3.4. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is sprake van verwijtbare werkloosheid indien de dienstbetrekking is geëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de medische omstandigheden aan de zijde van de werknemer.[2]

3.5. In artikel 27, eerste lid, van de WW is bepaald dat het UWV, indien de werknemer de verplichting die hem op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW is opgelegd niet is nagekomen, blijvend een bedrag op de uitkering in mindering brengt, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.

Verwijtbaar werkloos

3.6. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door eiser genoemde omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat voortzetting van de dienstbetrekking redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd. De arts van het UWV[3] heeft inzichtelijk gemotiveerd dat eiser alvorens ontslag te nemen geen dwingend advies tot het nemen van ontslag heeft gekregen van de bedrijfsarts en/of een behandelaar. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om aan deze conclusie te twijfelen. Daarvoor is de verklaring van eiser dat hij een dwingend advies heeft gekregen onvoldoende. Dit maakt dat eiser verwijtbaar werkloos is.

Blijvend geweigerd

3.7. Het UWV heeft de uitbetaling van de WW-uitkering geheel geweigerd. Eiser wordt tegengeworpen dat hij de verplichting bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW niet is nagekomen doordat hij verwijtbaar werkloos is geworden. In dat geval moet het UWV artikel 27, eerste lid, van de WW toepassen door een bedrag blijvend op de uitkering in mindering te brengen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In artikel 27, elfde lid, van de WW staat vermeld hoe het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend. Niet blijkt dat het UWV heeft beoordeeld of eiser in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden en dat het bedrag als bedoeld in artikel 27, eerste en elfde lid, van de WW is berekend. Het UWV heeft tijdens de zitting ook bevestigd dat niet bekend is of deze beoordeling heeft plaatsgevonden. Ook blijkt niet dat is beoordeeld of sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 27, achtste lid, van de WW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV daarom ten onrechte de uitbetaling van de WW-uitkering blijvend geheel geweigerd. Het bestreden besluit is niet op deugdelijke wijze gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook gegrond.

Conclusie en gevolgen

4. Wat onder 3.7 is overwogen leidt ertoe dat het bestreden besluit geen stand kan houden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het UWV zich in het bestreden besluit niet heeft uitgelaten over de vraag of sprake is van verminderde verwijtbaarheid, er een bedrag in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering en of er sprake is van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.

4.1. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft het UWV geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • draagt het UWV op binnen zes weken nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G. Cornelisse, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:824.

Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.


Voetnoten

Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:824.

Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.