ECLI:NL:RBGEL:2025:7174 - Rechtbank Gelderland - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/3091
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde 2] )
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] (vergunninghouder) (gemachtigde: mr. E.M. Uijttewaal).
1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het herbouwen van een schuur op het adres [locatie] in [plaats] .
Procesverloop
2. Met het bestreden besluit van 6 juni 2025 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Ook vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd.
2.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder hebben deelgenomen aan de zitting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Daarvoor is van belang of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan namelijk een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoeker.
Wettelijk kader
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente.
4.1. Op het perceel waar de schuur gebouwd wordt, gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet het bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied 2012. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Buren. Op het perceel geldt de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden – Komgebied.’
4.2. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet is het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ gedefinieerd als:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan;
b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan.
c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
4.3. Met de artikelen 22.26, 22.27 en 22.28 van het omgevingsplan (de bruidsschat) worden bouwactiviteiten die onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunningplichtig waren voor het bouwen
4.4. Uit artikel 22.280 van het omgevingsplan (de bruidsschat) volgt daarnaast (zakelijk weergegeven) dat als voor een activiteit in een bestemmingsplan dat onderdeel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van daarbij aangegeven regels, deze bepaling geldt als verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. Voor bouwplannen die in strijd zijn met een dergelijk bestemmingsplan en waarvoor een binnenplanse afwijkmogelijkheid is opgenomen, geldt dus ook een omgevingsvergunningplicht voor een (binnenplanse) omgevingsplanactiviteit voor het handelen in afwijking van het omgevingsplan.
De verleende omgevingsvergunning
5. Verzoeker is voornemens om de bestaande schuur op zijn perceel volledig te slopen en een nieuwe schuur terug te bouwen. Voor het bouwen van deze nieuwe schuur is een omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Deze activiteit is (buitenplans) vergund in de verleende omgevingsvergunning. Daarnaast voldoet de schuur niet aan de bouwregels uit het bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied 2012, omdat de schuur op 2,5 meter van de perceelgrens komt te staan. Uit artikel 5.2.1.2. van het bestemmingsplan volgt dat de schuur op minimaal 5 meter van de perceelsgrens gebouwd moet worden. In artikel 37, vierde lid, van het bestemmingsplan is opgenomen dat het college hier bij omgevingsvergunning van kan afwijken, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 meter. Voor het bouwplan van verzoeker is (naast de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken) dus ook een omgevingsvergunning nodig voor een omgevingsplanactiviteit om (binnenplans) van het omgevingsplan af te wijken. Ook deze activiteit heeft het college vergund in de verleende omgevingsvergunning.
Heeft het college de afwijking van het omgevingsplan binnenplans kunnen vergunnen?
6. Verzoeker voert, kort samengevat, aan dat de nieuwe schuur op minder dan 2,5 meter van de perceelgrens wordt gebouwd. Dit is in strijd met hetgeen gesteld wordt in de omgevingsvergunning. Het college heeft dan ook geen medewerking kunnen verlenen aan de schuur met toepassing van de binnenplanse afwijkmogelijkheid van artikel 37, vierde lid, van het bestemmingsplan.
6.1. Deze grond slaagt. In het verweerschrift erkent het college namelijk dat de schuur vrijwel direct tegen de perceelgrens wordt gebouwd en dus niet op 2,5 meter afstand daarvan. Het college bevestigt ook dat er geen medewerking verleend kon worden met toepassing van artikel 37, vierde lid, van het bestemmingsplan. Er kleeft dus een gebrek aan het bestreden besluit.
6.2. De voorzieningenrechter overweegt dat als niet binnenplans kan worden afgeweken, het college moet beoordelen of het bouwplan met een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden vergund. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het college kan dit beoordelen en motiveren in het kader van de heroverweging bij nog te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt hieronder aan de hand van de gronden van verzoeker of zij denkt dat het college hierin zal slagen. In dat geval bestaat namelijk, ondanks het gebrek, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Bestaat er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen?
7. In het verweerschrift heeft het college (vooruitlopend op de beslissing op bezwaar) gemotiveerd waarom volgens hem sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het college heeft daarbij kenbaar getoetst aan alle voorwaarden uit de Beleidsregel omgevingsvergunning Buitenplanse omgevingsplanactiviteit en komt tot de conclusie dat aan al deze voorwaarden wordt voldaan.
7.1. De gemachtigde van verzoeker heeft op zitting, in algemene zin, gesteld dat deze motivering niet voldoet aan de eisen uit de Omgevingswet. Er is volgens hem meer onderzoek nodig. Als er buitenplans wordt afgeweken, dan gelden er meer voorwaarden en is een betere motivering nodig. Ook heeft de gemachtigde van verzoeker op zitting aangevoerd dat verzoeker vreest voor verlies van zijn privacy. Ook meent verzoeker dat er voldoende ruimte elders op het perceel is om de schuur te plaatsen en vreest hij bovendien dat de schuur anders gebruikt gaat worden dan is aangevraagd.
7.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de stelling van verzoeker, namelijk dat de motivering niet voldoet aan de Omgevingswet, te algemeen is. Het is aan verzoeker om aan te voeren aan welke voorwaarden precies niet is voldaan. Voor wat betreft het verlies van privacy overweegt de voorzieningenrechter dat het college dit aspect voldoende kenbaar en begrijpelijk heeft meegewogen in de motivering in het verweerschrift. De dakramen in de te bouwen schuur bieden namelijk uitsluitend uitzicht op het schuine dak van de loods op het naastgelegen perceel en er is geen sprake van uitzicht op delen van het erf die feitelijk bruikbaar zijn voor verblijf of gebruik door personen. De voorzieningenrechter meent dat het college in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat het aspect privacy niet aan vergunningverlening in de weg staat.
7.3. Ten aanzien van de vrees van verzoeker dat de schuur voor andere doeleinden gebruikt gaat worden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het college is gehouden om te beslissen op hetgeen is aangevraagd. Dat is een agrarische schuur. Het college zal de aanvraag alleen anders moeten beoordelen als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Op zitting heeft vergunninghouder nogmaals bevestigd de schuur te zullen gebruiken voor agrarische opslagdoeleinden. De voorzieningenrechter heeft, met het college, geen reden om hieraan te twijfelen. Ook de bouwtekeningen geven daar geen aanleiding toe.
7.4. Ten aanzien van het door verzoeker gestelde alternatief, namelijk dat de schuur op een ander deel van het perceel gebouwd kan worden, nog het volgende. Op grond van vaste rechtspraak geldt dat als een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking dwingt, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
7.5. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het college het gebrek in de beslissing kan en zal herstellen. De gronden van verzoeker gericht tegen deze nadere motivering slagen namelijk niet.
Conclusie en gevolgen
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
8.1. Omdat verzoeker wel terecht een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend (omdat er een gebrek kleeft aan het bestreden besluit), bepaalt de voorzieningenrechter dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten moet vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde van € 907,- per punt).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
-
veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van
€ 1.814,-;
- bepaalt dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht ter hoogte van € 194,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.26 van het omgevingsplan.
Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.280 van het omgevingsplan.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wabo.
Vastgesteld door het college op 17 december 2024
ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2058. Deze uitspraak is weliswaar gebaseerd op de Wabo (en dus op het oude recht), maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat deze rechtspraak ook onverkort toegepast kan worden onder de Omgevingswet.