ECLI:NL:RBGEL:2025:6898 - Rechtbank Gelderland - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/450477 / HZ ZA 25-107
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: eiseres, advocaat: mr. A.J.W. Bovenmars-Wilmink,
tegen
1 [gedaagde sub 1] ,
te [woonplaats] ,2. [gedaagde sub 2], te [woonplaats] ,3. [gedaagde sub 3], te [woonplaats] ,4. [gedaagde sub 4], te [woonplaats] ,5. [gedaagde sub 5], te [woonplaats] , gedaagde partijen, hierna samen te noemen: gedaagden, niet verschenen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding
-
het tegen gedaagden verleende verstek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De beoordeling
2.1. Eiseres heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Bevoegde rechter en toepasselijk recht
2.2. Gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5 zijn woonachtig in het buitenland, zodat de rechtbank eerst ambtshalve zal oordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en naar welk recht de vorderingen van eiseres beoordeeld moeten worden.
2.3. Nu sprake is van een grensoverschrijdend geschil betreffende erfopvolging, is de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: de Erfrechtverordening) van toepassing. De rechtbank zal aan de hand van de Erfrechtverordening de bevoegde rechter en het toepasselijke recht vaststellen.
2.4. Op grond van artikel 4 van de Erfrechtverordening zijn de gerechten van de lidstaat waar de erflaatster op het tijdstip van overlijden haar gewone verblijfplaats had, bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel. Nu de erflaatster op het tijdstip van overlijden haar gewone verblijfplaats had in [woonplaats] , is de Nederlandse rechter bevoegd om uitspraak te doen in het geschil. Op grond van artikel 21 van de Erfrechtverordening is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflaatster op het tijdstip van overlijden haar gewone verblijfplaats had, zodat Nederlands recht van toepassing is op het onderhavige geschil.
Betekening
2.5. Eiseres heeft een exploot van dagvaarding aangebracht ter inschrijving voor de rolzitting van 16 juli 2025. De betekening van de dagvaarding aan gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5 heeft eiseres op 18 maart 2025 gedaan aan het arrondissementsparket van het openbaar ministerie Oost-Nederland, met inachtneming van artikel 55 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarbij heeft eiseres het verzoek gedaan om betekening te doen plaatsvinden overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6 van het Haags Betekeningsverdrag 1965 (hierna: het Verdrag). Voorts is een afschrift van de dagvaarding, met vertaling in de Turkse taal, door de deurwaarder per aangetekende post verzonden aan het adres van gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5.
2.6. Op de eerstdienende dag heeft zich voor gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5 geen advocaat gesteld, waarna tegen hen verstek is verleend.
2.7. Aangezien gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5 geen bekende woonplaats hebben in Nederland, maar wel een bekende woonplaats in Turkije, is het Verdrag van toepassing. De betekening van een dagvaarding moet op grond van het Verdrag plaatsvinden op de wijze zoals beschreven in de artikelen 3 tot en met 6 van het Verdrag. Uit artikel 7 van de Uitvoeringswet Betekeningsverdrag 1965 (hierna: de Uitvoeringswet) volgt dat de dagvaarding moet worden betekend aan het parket van het – in dit geval – arrondissement Oost-Nederland (overeenkomstig artikel 55 lid 1 Rv). De in het Verdrag bepaalde wijze van betekening wordt voltooid door toezending aan het parket in het arrondissement Oost-Nederland van de verklaring als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag. In die verklaring geeft de centrale autoriteit van de aangezochte Staat aan dat uitvoering is gegeven aan het betekeningsverzoek, op welke wijze dit is gedaan, de plaats waar en het tijdstip waarop uitvoering is gegeven aan het betekeningsverzoek en de persoon aan wie het stuk is afgegeven.
2.8. Uit wat hiervoor onder 2.5 is overwogen volgt dat de dagvaarding in ieder geval is betekend aan het parket in het arrondissement Oost-Nederland. Een verklaring in de zin van artikel 6 van het Verdrag is door eiseres niet overgelegd. Het is daarom niet duidelijk of het parket in het arrondissement Oost-Nederland in het onderhavige geval een aanvraag in de hiervoor bedoelde zin bij de centrale autoriteit Turkije heeft ingediend.
2.9. Gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5 zijn niet verschenen in de procedure. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Verdrag geldt in een dergelijk geval het volgende:
“Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmede gelijk te stellen stuk ter betekening of kennisgeving overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het buitenland moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:
Nu een verklaring in de zin van artikel 6 van het Verdrag niet in het geding is gebracht, kan niet worden vastgesteld dat de voor gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5 bestemde dagvaardingen aan hen zijn betekend, of dat aan hen van die stukken kennisgeving is gedaan. Eiseres heeft wel stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat de dagvaardingen op de adressen van gedaagden sub 3, sub 4 en sub 5 zijn bezorgd. Dit is een op grond van artikel 10 sub a Verdrag toegestane wijze van betekening, tenzij de Staat van bestemming zich daartegen verzet. Nu Turkije heeft verklaard zich te verzetten tegen de in artikel 10 van het Verdrag genoemde wijzen van betekening, kan aan de hand van de in het geding gebrachte stukken niet worden vastgesteld of is voldaan aan het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub a of sub b van het Verdrag.
2.10. Indien niet is voldaan aan de vereisten van artikel 15 lid 1 van het Verdrag, kan ingevolge artikel 15 lid 2 van het Verdrag in samenhang met artikel 10 van de Uitvoeringswet een beslissing worden gegeven indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan:
Uit de stellingen van eiseres en de door haar in het geding gebrachte stukken kan niet worden afgeleid of aan deze voorwaarden is voldaan.
2.11. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Verdrag zal de rechtbank de behandeling van de zaak aanhouden om eiseres in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen waaruit blijkt dat hetzij aan het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub a, hetzij aan het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub b van het Verdrag is voldaan. De rechtbank overweegt daarbij dat eiseres, indien zij niet in staat is de hiervoor bedoelde stukken over te leggen, zich tevens dient uit te laten over de vraag of is voldaan aan de vereisten van artikel 15 lid 2 van het Verdrag.
2.12. Bij de vorderingen van eiseres is sprake van een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een processueel ondeelbare rechtsverhouding). Dat betekent dat de beslissing slechts kan worden gegeven in een procedure waarin allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. Om die reden zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 september 2025 voor het nemen van een akte door eiseres over hetgeen is vermeld onder 2.11,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.