ECLI:NL:RBGEL:2025:6897 - Rechtbank Gelderland - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/453760 / HZ ZA 25-175
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[eiser], te [plaats 1] (Duitsland), eisende partij, hierna te noemen: eiseres, advocaat: mr. P.F. Schepel,
tegen
[gedaagde], te [plaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: gedaagde, niet verschenen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding
-
het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De beoordeling
2.1. Eiseres heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Internationaal karakter
2.2. Eiseres is gevestigd in Duitsland en gedaagde is woonachtig in Nederland. Het geschil heeft betrekking op van de vennootschap onttrokken gelden en goederen door een vennoot. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling zal zij eerst vanwege het internationale karakter van het geschil toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het geschil van toepassing is.
2.3. Gedaagde is woonachtig in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie, en de vordering betreft een burgerlijke of handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, beantwoord wordt aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I-bis). Volgens de in dit artikel vastgelegde hoofdregel zijn internationaal bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de gedaagde woonplaats heeft. Nu gedaagde woonachtig is in Nederland, is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
Toepasselijk recht
2.4. Aan de vorderingen van eiseres ligt ten grondslag, zoals door eiseres is gesteld, het onrechtmatig onttrekken van gelden en goederen van de vennootschap door een vennoot omdat de vennoten alleen gezamenlijk kunnen besluiten over de verdeling van de winst van de vennootschap. Er is derhalve sprake van een kwestie behorende tot het recht inzake vennootschappen. Het toepasselijke recht wordt in dit geval bepaald aan de hand van boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 10:118 BW is bepaald dat een corporatie die ingevolge de oprichtingsovereenkomst of akte van oprichting haar zetel heeft op het grondgebied van de staat naar welks recht zij is opgericht, wordt beheerst door het recht van die staat. Uit artikel 10:119 onder b BW volgt dat het inwendig bestel van een corporatie, waaronder wordt verstaan de inrichting, structuur en organisatie van de corporatie, in het bijzonder haar organen en hun taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en verplichtingen, wordt beheerst door het op de corporatie toepasselijke recht. Nu eiseres haar zetel heeft in Duitsland, is het Duitse materiële recht van toepassing op het onderhavige geschil. Verder is op de procesvoering voor de Nederlandse rechter, het Nederlandse procesrecht van toepassing op grond van artikel 10:3 BW.
Verdere beoordeling
2.5. Eiseres vordert wettelijke rente over de hoofdsom van € 139.524,48 vanaf 4 april 2025 in de zin van artikel 6:119 BW dan wel wettelijke rente naar Duits recht. Nu het Duitse materiële recht van toepassing is op de hoofdsom, dient ook de gevorderde wettelijke rente te worden beoordeeld naar Duits recht. Op grond van paragraaf 288 van het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) is voor toewijzing van wettelijke rente vereist dat de schuldenaar in verzuim is. Op grond van paragraaf 286 BGB is de schuldenaar in verzuim wanneer hij is aangemaand en niet binnen de in de aanmaning gestelde betalingstermijn heeft betaald. Gedaagde is op 23 maart 2025 aangemaand om uiterlijk 4 april 2025 openstaande bedragen aan eiseres te betalen, zodat gedaagde vanaf 5 april 2025 in verzuim is. De rechtbank zal daarom wettelijke rente als bedoeld in paragraaf 288 BGB toewijzen vanaf 5 april 2025.
2.6. Eiseres vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 458,42 voor kosten deurwaardersexploten, € 714,00 voor griffierecht en € 1.929,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 1.929,00), totaal € 3.101,42.
2.7. De vordering komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
2.8. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eiseres worden begroot op:
3 De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 139.524,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in paragraaf 288 BGB over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 april 2025, tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt gedaagde in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.101,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 8.398,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4. veroordeelt gedaagde tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.