ECLI:NL:RBGEL:2025:6859 - Rechtbank Gelderland - 3 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11701459 \ VV EXPL 25-83
Vonnis in kort geding van 3 juli 2025
in de zaak van
[eiseres], wonende te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] , gemachtigde: mr. M. Metin,
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: mr. R.B. Rouwen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties 1 t/m 4
-
productie 1 en 2 namens [gedaagde]
-
de pleitnota van [gedaagde]
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2025. [eiseres] is verschenen en werd bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken.
1.3. Hierna is de datum voor het vonnis bepaald op vandaag.
2 De beoordeling
Spoedeisend belang
2.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter is van oordeel dat, gezien hetgeen [eiseres] daarover heeft gesteld, zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
Waar gaat de zaak over?
2.2. Partijen hebben in de periode april 2020 tot en met oktober 2024 een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is op 25 april 2021 hun zoon [kind 1] geboren. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [kind 1] . Met ingang van 30 september 2022 huren zij de woning aan [adres 1] te [woonplaats] . Zij zijn beide contractuele hoofdhuurders van de woning. De relatie tussen partijen is beëindigd en de verhoudingen tussen partijen zijn zodanig verslechterd dat [eiseres] samen met [kind 1] de huurwoning heeft verlaten. Zij verblijft op dit moment bij haar moeder. In deze procedure vordert [eiseres] dat zij, vooruitlopend op een beslissing in de reeds aanhangige bodemprocedure, tijdelijk alleen het huurrecht van de woning krijgt, dat [gedaagde] tijdelijk de woning verlaat en dat hij zich uitschrijft uit het BRP. Dit alles op straffe van een dwangsom.
2.3. De kantonrechter zal bij wege van een voorlopige voorziening het uitsluitend gebruik van de huurwoning aan [eiseres] toekennen. De gevorderde dwangsommen worden eveneens toegewezen. De vordering om [gedaagde] te verplichten zich uit te schrijven uit het BRP zal de kantonrechter afwijzen. De kantonrechter legt hieronder uit waarom.
Toekenning exclusief huurrecht
2.4. Vooropgesteld wordt dat zowel [eiseres] als [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst allebei contractueel hoofdhuurder zijn van de huurwoning. Zij kunnen dan ook allebei op gelijke wijze gebruikmaken van de woning. Ook zijn zij op grond van de huurovereenkomst gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen tegenover de verhuurder.
2.5. Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kan een (mede)huurder in een bodemprocedure vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur van de andere (mede)huurder met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer wordt voortgezet. De vordering wordt alleen toegewezen, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. De regeling van artikel 7:267 lid 7 BW is van overeenkomstige toepassing bij gezamenlijke huur (vgl. HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964, rov. 3.4 t/m 3.6.). Hiervan is in deze zaak sprake. Binnen dit kort geding kan de voorzieningenrechter geen definitieve beslissing geven over de toedeling van het huurrecht van de woning aan een van de partijen. De vorderingen van partijen kunnen enkel leiden tot een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure aan wie van partijen het huurrecht wordt toebedeeld. Een bodemprocedure is reeds aanhangig en op 8 september 2025 zal de mondelinge behandeling in die zaak plaatsvinden.
2.6. Voor toewijzing van een vordering in dit kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats.
Waarom valt de belangenafweging in het voordeel van [eiseres] uit?
2.7. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] onder de huidige omstandigheden een groter belang heeft bij de woning dan [gedaagde] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.8. Gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, stelt de kantonrechter vast dat beide partijen belang hebben bij het behoud van de woning. Zij stellen namelijk beiden dat zij op korte termijn geen alternatieve en passende woonruimte tot hun beschikking hebben. Het vinden van een andere woning zal voor beide partijen lastig zijn door de krapte op de woningmarkt. Het verbreken van de relatie is bovendien geen grond voor verkrijging van een urgentieverklaring. Verder neemt de kantonrechter voorshands aan dat beide partijen de financiële lasten van de woning kunnen dragen. In zoverre zijn de omstandigheden voor beide partijen niet wezenlijk anders en hebben beide partijen evenveel belang bij de woning.
2.9. De kantonrechter houdt echter bij de te maken afweging uitdrukkelijk rekening met de belangen van [kind 1] . Dit moet ook op grond van artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. [kind 1] heeft een taalachterstand en verblijft momenteel samen met [eiseres] bij zijn oma. Volgens [eiseres] is haar moeder (de oma van [kind 1] ) depressief en is het appartement (mede gelet hierop) te klein om drie personen te huisvesten. Dit zorgt voor veel spanningen en ruzies tussen [eiseres] en haar moeder. De kantonrechter heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Deze situatie is niet in het belang van [kind 1] . De huurwoning geldt voor [kind 1] als vertrouwd en kan in zoverre gezien worden als zijn veilige thuishaven. Partijen hebben het gezamenlijk gezag, maar tussen [kind 1] en [gedaagde] heeft sinds november 2024 geen omgang meer plaatsgevonden. Er heeft zich toen een incident voorgedaan waarbij [gedaagde] tegen de afspraken met [eiseres] in, [kind 1] pas na één week bij haar heeft teruggebracht. Verder heeft te gelden dat [gedaagde] na dat incident enige maanden op Aruba heeft verbleven, zonder dat hij contact heeft gezocht met [kind 1] . Nu [eiseres] , voorshands oordelend, als de hoofdopvoeder heeft te gelden, heeft zij daarom een voor de hand liggend belang bij het gebruik van de huurwoning waaraan [kind 1] is gewend.
2.10. [gedaagde] geeft aan dat als hij de woning moet verlaten, hij geen geschikte ruimte meer heeft om omgang te hebben met [kind 1] . De kantonrechter is van oordeel dat het belangrijk is voor [kind 1] om contact te hebben met zijn vader. Indien het [gedaagde] niet lukt om een geschikte ruimte te vinden, zijn er nog andere mogelijkheden. [gedaagde] zou zich kunnen aanmelden bij het Omgangshuis. Daar kan in een vertrouwde setting begeleide omgang plaatsvinden. Daar komt bij dat het voor [gedaagde] in zijn eentje waarschijnlijk gemakkelijker zal zijn om een andere woonruimte te vinden dan [eiseres] samen met [kind 1] . Dat sprake is van krapte op de woningmarkt, betekent niet dat het onmogelijk is om een woonruimte te vinden. Het bovenstaande leidt er toe dat [eiseres] een groter belang heeft bij de woning dan [gedaagde] . De vordering van [eiseres] wordt dan ook toegewezen en de kantonrechter zal bepalen dat [gedaagde] , bij wege van tijdelijke voorziening, de woning moet verlaten. Anders dan gevorderd zal de kantonrechter bepalen dat [gedaagde] de woning moet verlaten binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis. Deze voorziening geldt in ieder geval totdat de kantonrechter in de reeds aanhangige bodemprocedure anders beslist.
[gedaagde] wordt niet veroordeeld om zich uit te schrijven
2.11. De vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen om zich uit te schrijven van het adres van de woning wordt afgewezen. Niet valt in te zien dat het enkele feit dat het voorlopig gebruiksrecht wordt toegekend aan [eiseres] , maakt dat de veroordeling tot uitschrijving van het BRP-adres van die woning eveneens moet worden toegewezen. Immers het gaat hier om een voorlopige beslissing in een kort geding procedure. Het staat nog niet vast dat in de bodemprocedure het definitieve huurrecht ook aan [eiseres] wordt toegekend. Op dit moment is [gedaagde] dus nog steeds mede hoofdhuurder van de woning en het is onduidelijk of hierin binnen afzienbare tijd verandering komt. Weliswaar stelt [eiseres] dat zij een financieel belang heeft omdat zij bij uitschrijving van [gedaagde] in aanmerking komt voor een hogere uitkering en toeslagen, tijdens de mondelinge behandeling heeft zij echter verklaard dat zij ook zonder deze (hogere) uitkeringen en toeslagen rond kan komen.
Er wordt een dwangsom opgelegd
2.12. Om ervoor zorg te dragen dat dit vonnis daadwerkelijk wordt nageleefd, zal ook de gevorderde dwangsom worden toegewezen. De gemachtigde van [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat [gedaagde] de woning zal verlaten mocht de kantonrechter hem daartoe veroordelen. De kantonrechter weegt mee dat [gedaagde] , wanneer hij de woning tijdig verlaat, geen dwangsommen zal verbeuren en dus geen last zal hebben van de uitgesproken veroordeling.
Proceskosten
2.13. Gelet op de (beëindigde) relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3 De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
3.1. veroordeelt [gedaagde] uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres 1] te [woonplaats] te verlaten met de verplichting om alle sleutels van de woning aan [eiseres] te overhandigen en deze woning niet meer te betreden behoudens toestemming van [eiseres] totdat in de bodemprocedure door de kantonrechter is beslist wie van partijen het huurrecht mag voortzetten op grond van artikel 7:267 lid 7 Burgerlijk Wetboek, zodat aan [eiseres] het voorlopig uitsluitend gebruik en genot van de gezamenlijke woning toekomt,
3.2. veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00, voor iedere dag dat hij niet aan de uitgesproken veroordeling voldoet,
3.3. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
61389 / 51588