Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:6654 - Rechtbank Gelderland - 11 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:665411 augustus 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 25/1427

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. C.J. Tijman),

en

(gemachtigden: [gemachtigde A] en [gemachtigde B]).

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om laanbomen te mogen kweken binnen 50 meter van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies, op het perceel nabij de [locatie 1] in [plaats 2] (kadastraal bekend als sectie [sectie] nummer [nummer]). Het college heeft de aanvraag geweigerd omdat niet is voldaan aan de vereisten die gelden voor het mogen afwijken van het bestemmingsplan. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

2. Eiseres heeft de aanvraag op 4 december 2023 ingediend. Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 4 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben [persoon A] en [persoon B] deelgenomen namens eiseres, bijgestaan door adviseur [persoon C] en de gemachtigde. Namens het college hebben de gemachtigden deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Planologisch kader en totstandkoming van het besluit 3. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan.[1] Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe. Hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht.[2]

3.1. Ten tijde van het bestreden besluit gold ter plaatse het bestemmingsplan “Buitengebied Overbetuwe” (het bestemmingsplan). Het perceel heeft de enkelbestemming ‘Agrarisch’, de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologische verwachting 2’ en ‘Waarde-Archeologische verwachting 3’, en een specifieke gebiedsaanduiding 'Waardevol landschap’. Volgens artikel 3.4.1 van de planregels is de uitoefening van fruit- en boomteelt niet toegestaan op een afstand van minder dan 50 meter van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Die situatie is van toepassing op het perceel van eiseres: binnen 50 meter liggen ten zuiden en oosten van het perceel een recreatieterrein, een kinderboerderij en een woning.

3.2. Op grond van artikel 3.5.8. van de bestemmingsplanregels, in samenhang gelezen met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan in bepaalde gevallen een omgevingsvergunning worden verleend om toch bomen te telen op het perceel (een zogenaamde ‘binnenplanse afwijkingsbevoegdheid). In dat geval geldt op grond van het genoemde artikel uit de Wabo dat de vergunning slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet zijn voldaan aan de voorwaarden uit artikel 3.5.8 van de planregels. Dat artikel luidt als volgt:

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.1 voor het toestaan van (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt op een afstand van minimaal 5 m tot bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies, mits: a. uit onderzoek blijkt dat een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de gevoelige functies wordt gegarandeerd; b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van betreffende (glas)tuinbouw, fruit- en boomteeltbedrijven.

3.3. Het college heeft de aanvraag van eiseres afgewezen volgens hem omdat geen locatiespecifiek onderzoek is aangeleverd. Daarom was volgens het college niet voldaan aan de vereisten van artikel 3.5.8, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanregels.

Mocht de aanvraag worden geweigerd vanwege het ontbreken van een locatiespecifiek onderzoek? 4. Eiseres betoogt dat in artikel 3.5.8. van de planregels niet is voorgeschreven dat voor toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een locatiespecifiek onderzoek moet zijn verricht. Verder voert zij aan dat het door haar aangeleverde rapport van de Adromi Groep voldoende (locatie)specifiek is. Dat rapport toont volgens eiseres aan dat voor de omliggende gevoelige percelen een aanvaardbaar verblijfsklimaat is gegarandeerd. Eiseres heeft verder met PRI-rapporten aangetoond dat er voldoende driftreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. Daarnaast is eiseres bereid te voldoen aan een aantal vergunningsvoorschriften: (i) zij is bereid maatregelen te nemen die er onder meer voor zorgen dat de te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen zich zo min mogelijk verspreiden, (ii) zij is bereid toe te zeggen dat er enkel middelen worden gebruikt die zijn toegestaan in de biologische teelt, en (iii) ervoor te zorgen dat de percelen met gevoelige functies worden afgeschermd via een groenstrook en bomenrij. Als het college die voorwaarden aan de vergunning verbindt, is volgens eiseres een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de gevoelige functies gegarandeerd.

4.1. De rechtbank oordeelt als volgt. Voor de toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid gelden de in artikel 3.5.8. van de bestemmingsplanregels genoemde vereisten. Aangetoond moet zijn dat een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de gevoelige functies wordt gegarandeerd, en dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van betreffende bedrijven. De aanvraag van eiseres ziet op een specifiek geval, op een specifieke locatie. Het college is er daarom terecht van uitgegaan dat uit (de stukken behorende bij) een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet blijken dat voor het geval en de locatie waarop de aanvraag ziet aan de vereisten is voldaan. De eis dat een onderzoek locatiespecifiek moet zijn, volgt ook uit vaste rechtspraak van de Afdeling over de verkleining van de afstand tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Volgens die rechtspraak moet de motivering van een besluit om de afstand te verkleinen zijn gebaseerd op een zorgvuldig en op de locatie toegesneden onderzoek.[3]

4.2. De rechtbank oordeelt verder dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het rapport van de Adromi Groep te algemeen van aard is dan wel onvoldoende op de locatie is toegesneden en dat er geen wetenschappelijke onderbouwing aan het rapport ten grondslag ligt om daarmee aan te tonen dat aan de in artikel 3.5.8 van de bestemmingsplanregels genoemde vereisten wordt voldaan. Het rapport geeft geen duidelijkheid hoe - en in het verlengde daarvan volgens welke wetenschappelijke methode - een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de gevoelige functies wordt gegarandeerd. Weliswaar heeft het rapport betrekking op het perceel van eiseres, maar uit het rapport blijkt niet op welke afstand bomenteelt tot de gevoelige functies nog aanvaardbaar is. Ook geeft het rapport niet weer welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, en hoe vaak en hoeveel zij worden gespoten en welk effect dat heeft op de gevoelige functies.

4.3. Dat eiseres heeft gesteld bereid te zijn verdere driftreducerende maatregelen te nemen, enkel gewasbeschermingsmiddelen van de zogenaamde ‘Skal inputlijst’ te gebruiken (op welke lijst middelen staan die geschikt zijn voor de biologische productie) en zich te houden aan de Europeesrechtelijke regels voor de toepassing van de gewasbeschermingsmiddelen, heeft het college terecht onvoldoende gevonden. Eiseres toont daarmee immers niet aan dat de door haar voorgestelde maatregelen een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de gevoelige functies garanderen.

4.4. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat een aanvaardbaar verblijfsklimaat wordt gegarandeerd. In redelijkheid heeft het college daarom kunnen concluderen dat er geen locatiespecifiek onderzoek is gedaan en dat er geen grondslag was gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft het college miskend dat de aanvraag ook betrekking had op spuitvrije teelt? 5. Eiseres betoogt dat voor zover geen vergunning wordt verleend voor bomenteelt binnen de zone van 50 meter tot gevoelige functies, het college had moeten beoordelen of spuitvrije bomenteelt in de 50 meterzone mogelijk is. In de latere aanvulling van de aanvraag heeft eiseres verzocht de teeltvrije zone om te zetten in een spuitvrije teeltzone zodat een omgevingsvergunning voor bomenteelt binnen de spuitvrije zone van 50 meter zonder toepassing van gewasbeschermingsmiddelen kan worden verleend.

5.1. De rechtbank oordeelt dat het college er terecht vanuit is gegaan dat er slechts één aanvraag is ingediend en dat het college binnen één aanvraag niet meerdere opties hoeft te beoordelen. De systematiek van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht staat er aan in de weg dat meerdere aanvragen in één aanvraag worden ingediend. Daarbij is van belang dat derdebelanghebbenden geconfronteerd kunnen worden met een rechtsonzekere situatie als er meerdere opties binnen één aanvraag voorgelegd kunnen worden. Ook kan dat leiden tot de complicatie dat onbedoeld een vergunning van rechtswege ontstaat.[4]

5.2. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Kan eiseres een geslaagd beroep doen op het gelijkheidsbeginsel? 6. Eiseres betoogt dat in een vergelijkbare situatie binnen de gemeente Overbetuwe nieuwbouw binnen de spuitvrije zone van 50 meter wordt toegestaan (omgevingsplan "Buitengebied, [locatie 2], [plaats 2]"). Bovendien kan het college ook volstaan met een vergunning voor een spuitvrije zone in plaats van een teeltvrije zone. Dit past het college ook zelf toe in een later ontwerp-omgevingsplan Randwijkse Rijndijk in [plaats 2]. Het weigeren van de aanvraag van eiseres is daarom volgens haar in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

6.1. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft niet concreet gemaakt welke gevallen volgens haar gelijk zijn aan haar situatie en waarin het college anders heeft gehandeld. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in deze zaak niet relevant is wat in ontwerp-omgevingsplannen van de gemeente Overbetuwe over spuitvrije zones staat. Een aanvraag voor een spuitvrije zone ligt in deze zaak immers niet voor.

6.2. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel? 7. Eiseres betoogt dat de weigering van haar aanvraag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Zij voert aan, dat met de door haar voorgestelde voorschriften zou worden voldaan aan de doelstelling van de binnenplanse afwijking, namelijk het garanderen van een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de omliggende percelen. Er bestaat daarom geen goede grond om desondanks de vergunning te weigeren terwijl de weigering voor eiseres tot financieel nadeel leidt.

7.1. De rechtbank oordeelt als volgt. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe. Hij moet de betrokken belangen afwegen. In dit geval kon het college in redelijkheid tot het besluit komen dat geen sprake is van omstandigheden die maken dat de weigering van de aanvraag onevenredig uitpakt. Dat eiseres geen bomen mag telen binnen de teeltvrije zone van 50 meter van gevoelige functies, is een gevolg van het in het bestemmingsplan opgenomen verbod dat is bedoeld om (gebruikers van) percelen met gevoelige functies te beschermen tegen de nadelige gevolgen van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. In bovenstaande randnummers 4.1 - 4.4 oordeelde de rechtbank al dat het college mocht besluiten dat niet aan de vereisten die in artikel 3.5.8. van de planregels om een kleinere afstand toe te staan, is voldaan. Daardoor is de door eiseres aangevraagde situatie in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college mag dat belang zwaar laten wegen. Het enkele feit dat eiseres daarvan financieel nadeel ondervindt, maakt niet dat de weigering onevenredig is. Dat financieel nadeel is immers niet het gevolg van de weigering van de vergunning, maar van het feit dat eiseres in strijd met het bestemmingsplan heeft gehandeld door al bomen te planten binnen de teeltvrije zone zonder dat zij beschikte over een omgevingsvergunning die daarvoor toestemming gaf.

7.2. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1460, r.o. 8.1.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2340, r.o. 7.6. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2959, r.o. 7.1 – 7.3.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2023, ECLI:RVS:NL:2023:2331, r.o. 7.4.


Voetnoten

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1460, r.o. 8.1.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2340, r.o. 7.6. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2959, r.o. 7.1 – 7.3.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2023, ECLI:RVS:NL:2023:2331, r.o. 7.4.