Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:6085 - Rechtbank Gelderland - 22 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:608522 juli 2025Deze uitspraak wordt in 2 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.30722

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),

en

  1. Deze uitspraak gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring die de minister aan eiser heeft opgelegd. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de maatregel van bewaring mag voortduren.

Procesverloop

  1. De minister heeft op 22 april 2025 de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd.[1] Deze maatregel duurt nog voort.

2.1. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring twee keer eerder getoetst. Op het eerste beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 9 mei 2025.[2] Op het vervolgberoep heeft zij beslist met haar uitspraak van 18 juni 2025.[3]

2.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om een schadevergoeding. De minister heeft vervolgens een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

2.3. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 17 juli 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.[4]

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader 3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.[5]

3.1. Uit de uitspraak van 18 juni 2025 volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 13 juni 2025) rechtmatig is.

Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser? 4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Uit de stukken volgt dat eiser stelt de Senegalese nationaliteit te hebben. Het lag op de weg van de minister om dat aan de Ghanese autoriteiten te melden, omdat deze informatie voor hen van belang is om de aanvraag om een laissez-passer af te ronden. Als de minister dat had gedaan, was er waarschijnlijk spoedig een antwoord van de Ghanese autoriteiten op de aanvraag gekomen. Dat is niet gebeurd.

4.1. Dit betoog slaagt niet. De minister werkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft tijdens zijn presentatie bij de Ghanese vertegenwoordiging op 16 april 2025 zelf al heeft laten weten de Senegalese nationaliteit te bezitten,[6] zodat de Ghanese autoriteiten daar al van op de hoogte zouden moeten zijn. Het valt alleen al daarom niet in te zien waarom de minister de gestelde Senegalese nationaliteit van eiser aan de Ghanese autoriteiten zou moeten melden. Het is verder niet gebleken dat de Ghanese autoriteiten de behandeling van de aanvraag om een laissez-passer als gevolg hiervan hebben gepauzeerd of beëindigd. Daar komt nog bij dat eiser – zoals uit de vertrekgesprekken van 18 mei 2025 en 16 juni 2025 blijkt – tot op heden niet heeft onderbouwd dat hij de Senegalese nationaliteit heeft, terwijl hij wel in het bezit is van een kopie van een Ghanese geboorteakte.[7] Door met enige regelmaat en voor het laatst op 4 juli 2025 bij de Ghanese autoriteiten te rappelleren over de aanvraag om een laissez-passer werkt de minister daarom voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser en valt vooralsnog niet in te zien waarom de minister uitzettingshandelingen (ook) zou moeten richten op een vertrek van eiser naar Senegal.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet (langer) is voldaan.[8]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp Zwolle) 9 mei 2025, zaaknummer NL25.19319 (niet gepubliceerd).

Rb. Den Haag (zp Zwolle) 18 juni 2025, zaaknummer NL25.25921 (niet gepubliceerd).

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Zie het verslag van het vertrekgesprek van 25 april 2025.

Zie het verslag van het vertrekgesprek van 19 mei 2025.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp Zwolle) 9 mei 2025, zaaknummer NL25.19319 (niet gepubliceerd).

Rb. Den Haag (zp Zwolle) 18 juni 2025, zaaknummer NL25.25921 (niet gepubliceerd).

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Zie het verslag van het vertrekgesprek van 25 april 2025.

Zie het verslag van het vertrekgesprek van 19 mei 2025.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.