ECLI:NL:RBDHA:2025:18260 - Rechtbank Den Haag - 23 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-2433
Zaaknummer: C/09/682822
Datum beschikking: 23 september 2025
Ontkenning vaderschap
Beschikking op het op 27 februari 2025 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
de vrouw/de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat mr. M.J. Zennipman te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man] ,
de man, zonder bekende woon en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2021 te
[geboorteplaats 1] , in rechte vertegenwoordigd door mr. K. Moene te ’s-Gravenhage, in de hoedanigheid van bijzondere curator.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen de stukken, waaronder:
Van de man is geen woon- en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland bekend. Gelet hierop is de man openbaar opgeroepen voor een zogenaamde RNI-zitting op 11 augustus 2025 door middel van een advertentie in de Staatscourant van 4 juli 2025. De man is niet op de zitting verschenen, zodat de zaak op de stukken zal worden afgedaan.
Verzoek
Het verzoek strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning door de man van het vaderschap van de man als vader van voornoemde minderjarige, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De bijzondere curator verzoekt het verzoek toe te wijzen, althans in het geval de rechtbank de vrouw niet ontvankelijk acht in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap, het verzoek tot ontkenning van het ouderschap van de man over de minderjarige gegrond te verklaren.
Feiten
Beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht Omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Op grond van artikel 10:93 lid 1 juncto artikel 10:92 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vraag of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man kan worden ontkend in beginsel bepaald door het recht dat van toepassing is op het ontstaan van de familierechtelijke betrekking, te weten het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vader en de moeder ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat de moeder op het tijdstip van de geboorte van de minderjarige beschikte over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. Met ingang van 26 oktober 2023 heeft de vrouw een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (artikel 33 Vreemdelingenwet 2000). Sinds 30 september 2024 heeft de vrouw de Nederlandse nationaliteit.
De rechtbank verstaat onder de persoonlijke staat van een vreemdeling zoals genoemd in artikel 10:17 BW alle verwijzingscategorieën in het personen- en familierecht, waarin volgens het Nederlandse (internationaal) privaatrecht de nationaliteit als aanknopingsfactor geldt. Naar het oordeel van de rechtbank valt aldus ook de nationaliteit als aanknopingsfactor in artikel 10:92 BW onder de ‘persoonlijke staat’ als bedoeld in artikel 10:17 BW. Dit brengt met zich dat de rechtbank bij de bepaling van het toepasselijke recht ingevolge artikel 10:92 BW voor wat betreft de aanknopingsfactor ‘nationaliteit moeder’ in plaats daarvan, uitgaat van de woonplaats van de moeder, in Nederland.
Hieruit volgt dat er voor de toepassing van artikel 10:92 BW geen sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man. Daarnaast hadden zij hun gewone verblijfplaats niet in dezelfde staat. Gelet hierop wordt de vraag of de minderjarige door geboorte in familierechtelijke betrekking is komen te staan tot de man, bepaald door Nederlands recht op grond van de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van de geboorte. Nu vast staat dat de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige was gehuwd met de man, dient hij op grond van artikel 1:199 onder a BW als juridisch vader te worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 10:93 lid 1 BW is Nederlands recht ook van toepassing op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
Ontvankelijkheid Op grond van artikel 1:200 lid 5 BW moet de moeder het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning bij de rechtbank hebben ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. Nu de minderjarige is geboren op [geboortedatum 1] 2021 en de moeder het verzoek heeft ingediend op 27 februari 2025 is deze termijn overschreden. De rechtbank is daarom, anders dan de bijzondere curator, van oordeel dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere curator namens de minderjarige op grond van artikel 1:200 lid 6 BW wel ontvankelijk is in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige.
Inhoudelijke beoordeling Op grond van artikel 1:200 lid 1 BW kan het vaderschap worden ontkend op de grond dat de juridische vader niet de biologische vader van het kind is.
De bijzondere curator heeft ter onderbouwing van het verzoek gesteld dat de moeder heeft verklaard 100% zeker te weten dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is. De moeder en de man zijn in 2016 in Uganda met elkaar gehuwd. De moeder is naar Nederland gevlucht en daar in 2018 aangekomen. De man is achtergebleven in sindsdien heeft de vrouw geen contact meer met de man gehad. De man komt ook niet in de Basisregistratie Personen in Nederland voor. De moeder heeft in 2020 de heer [naam] ontmoet en zij is van hem zwanger geraakt, waarna de minderjarige [de minderjarige] is geboren. Zij stellen allebei 100% zeker te weten dat de heer [naam] de biologische vader is van de minderjarige.
De bijzondere curator acht ontkenning van het vaderschap in het belang van de minderjarige.
De man heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de moeder en de heer [naam] tegenover de bijzondere curator over het (biologische) vaderschap van de minderjarige. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden toegewezen, aangezien van feiten die het mogelijk maken dat de man toch de biologische vader van de minderjarige is, niet is gebleken.
Ontslag bijzondere curator Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [de minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Uitvoerbaar bij voorraad Nu de aard van de zaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkende verzoek afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap;
verklaart gegrond het van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van:
- [de man] , zonder bekende geboortedatum- en plaats;
over de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats 1] ,
uit:
- [de vrouw] , geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteplaats 2] , Eritrea;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
wijst af het meer of anders verzochte.