Uitspraak inhoud

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/071821-25

Datum uitspraak: 26 september 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] , op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 juni 2025 (pro forma) en 12 september 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 7 maart 2025 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [het slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp een of meerdere keren in de buik en/of borst en/of polsen, althans het (boven)lichaam van die [het slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3 De bewijsbeslissing

3.1. Inleiding

De verdachte wordt - kort samengevat - verweten dat hij op 7 maart 2025 te Delft heeft geprobeerd zijn vader [het slachtoffer] (hierna: [het slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachte raad te doden door hem meerdere malen met een mes te steken.

3.2. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord) en dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen kan worden.

3.3. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Volgens de raadsvrouw kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verder kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het opzet had, ook niet in de voorwaardelijke zin, om [het slachtoffer] van het leven te beroven.

3.4. Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

3.5. Bewijsoverwegingen

Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 7 maart 2025 te Delft met een mes meerdere malen in de buik, de borst en pols van [het slachtoffer] heeft gestoken.

Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.

De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Reeds uit de uiterlijke verschijningsvormen van het handelen van de verdachte, te weten met een mes meerdere malen steken in het lichaam van een persoon waaronder in de buik waarin zich kwetsbare en vitale organen bevinden, kan geconcludeerd worden dat de verdachte heeft beoogd [het slachtoffer] te doden. De verdachte had daarom het volle opzet om [het slachtoffer] van het leven te beroven.

3.6. De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 7 maart 2025 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [het slachtoffer] met een mes meerdere keren in de buik en borst en pols van die [het slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

5.1. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit. Daarbij heeft de raadsvrouw verwezen naar het Pro Justitia rapport van de psychiater [naam 1] en de arts in opleiding [naam 2] . Volgens de raadsvrouw raakte de verdachte door de afbouw van zijn antipsychotica dermate ontregeld dat hij geen weloverwogen besluit kon nemen over het voortzetten van zijn medicatie.

5.2. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake was van sterk verminderde toerekenbaarheid en niet van volledige ontoerekenbaarheid. Zij heeft daarbij verwezen naar het Pro Justitie rapport van de GZ-psycholoog drs. [naam 3] .

5.3 Het oordeel van de rechtbank

Beoordelingskader Het uitgangspunt is dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Daarop is echter een uitzondering. In artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Het gaat bij ontoerekenbaarheid om een uitzondering op het uitgangspunt dat iemand die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit daarvoor kan worden gestraft. Een dergelijke uitzondering kan niet licht worden aanvaard. Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als strafverminderende omstandigheid gelden.

De vraag naar de toerekenbaarheid is bovendien een juridische vraag. Het gaat om het vaststellen van een strafuitsluitingsgrond en de vaststelling of aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Dit is een juridisch oordeel dat voorbehouden is aan de strafrechter. Dat laat onverlet dat de strafrechter bij de beantwoording van die vraag gebruik kan maken van adviezen van gedragsdeskundigen. De strafrechter heeft echter een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.

Aan de strafrechter komt daarom een zekere beoordelingsvrijheid toe bij het waarderen van de adviezen en het maken van een selectie uit die adviezen. Om ontoerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen moet voldaan worden aan drie vereisten. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. In de tweede plaats moet er een causaal verband bestaan tussen deze stoornis of gebrekkige ontwikkeling en het ten laste gelegde delict. Ten slotte moet deze ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling zodanig zijn dat zij aan toerekening van het strafbare feit aan de dader in de weg staan. Hierbij kan als beoordelingsstandaard gehanteerd worden of de verdachte door een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling de strekking, de wettelijke en morele ongeoorloofdheid en/of context van zijn gedraging(en) niet heeft (kunnen) begrijpen, dan wel niet in staat was om overeenkomstig dat begrip zijn wil te vormen. Alleen als de stoornis van de verdachte tot gevolg heeft dat hij de wederrechtelijkheid en de morele ongeoorloofdheid van het feit niet kan begrijpen of, als hij die wederrechtelijkheid en die morele ongeoorloofdheid wel begrijpt maar niet in overeenstemming met dat besef kan handelen, kan ontoerekeningsvatbaarheid aan de orde zijn.

Bevindingen deskundigen De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen en conclusies van [naam 1] , psychiater, en [naam 2] , arts in opleiding , zoals neergelegd in hun Pro Justitia rapport van 30 mei 2025. De bevindingen en conclusies van deze rapporteurs houden – voor zover hier van belang – het volgende in. De rapporteurs hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een chronische psychotische stoornis. Naast de inhoudelijke denkstoornissen zijn er stoornissen in de waarneming in de vorm van visuele hallucinaties en olfactorische hallucinaties. Verder is er een gebrek aan ziektebesef en -inzicht, een kernsymptoom van schizofrenie. Op basis van alle gegevens wordt door de rapporteurs de diagnose schizofrenie van het paranoïde type gesteld.De vastgestelde psychotische stoornis (schizofrenie) was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit en beïnvloedde de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte. In de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde blijkt uit meerdere bronnen dat de psychische situatie van de verdachte verslechterde. Het lijkt erop dat de verdachte vanuit zijn waandenkbeelden en getergd door hallucinaties (visuele en olfactorische) tot het hem ten laste gelegde is gekomen. De waanwereld heeft een alles doordringende doorwerking in het hem ten laste gelegde feit. De wanen laten geen ruimte voor een ander gezichtspunt. De verdachte handelde volledig vanuit zijn waandenkbeelden, zonder dat er sprake was vaneen reëel motief. Indien wordt uitgegaan van een scenario waarin medicatieontrouw de enige uitlokkende factor was, adviseren de rapporteurs het feit niet aan de verdachte toe te rekenen. Mogelijk was hij door afbouw al dusdanig ontregeld dat hij geen goede afweging meer kon maken.

De rechtbank heeft verder acht geslagen op de bevindingen en conclusies van drs. [naam 3] , GZ-psycholoog, zoals neergelegd in het Pro Justitia rapport van 3 juni 2025. De bevindingen en conclusies van de rapporteur houden – voor zover hier van belang – het volgende in. De rapporteur heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdende is aan een psychische stoornis, in diagnostische zin te benoemen als schizofrenie, onafgebroken (voorheen heette dit: schizofrenie, paranoïde type). Deze stoornis bestaat bij de verdachte inmiddels dertig jaar.Ten tijde van het tenlastegelegde was bovengenoemde stoornis, zijnde een chronisch psychotische stoornis, ook aanwezig. Door het plotseling zonder enig overleg volledig staken door de verdachte van zijn anti-psychotische medicatie, vermoedelijk ongeveer een week voor het tenlastegelegde, vlamden met name paranoïde en verwarring in rap tempo in alle hevigheid op.De stoornis beïnvloedde ook de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in vergaande mate. De verdachte heeft het gebruik van zijn medicatie eenzijdig gestaakt vanaf – vermoedelijk - ruim een week voorafgaande aan het tenlastegelegde. Als gevolg van het plotseling en volledig staken van de medicatie brokkelde de verdachtes zwakke innerlijke mentale structuur in snel tempo af. De ziekelijke achterdocht nam snel toe. Mede gebaseerd op bestaande kennis over het psychotisch paranoïde ziektebeeld moet worden aangenomen dat er sprake was van toenemende verwarring en gevoelens van angst en bedreiging. Dat zijn vader voor hem, in de beleving van de verdachte op het moment van steken, vanuit de psychose, een actuele bedreiging vormde, lijkt de rapporteur het meest waarschijnlijk. Van belang in deze is volgens de rapporteur het eenzijdig en zonder enig overleg plotseling en volledig staken door de verdachte van zijn anti-psychotische medicatie. Een concreet aanwijsbare aanleiding voor die beslissing is uit onderhavig onderzoek niet naar voren gekomen. Er waren voor zover bekend geen bijzondere omstandigheden of veranderingen in de familieverhoudingen of anderszins, die als aanleiding daartoe gezien zouden kunnen worden.Ambivalentie ten opzichte van medicatiegebruik is bij chronisch psychotische patiënten niet onbekend. De verdachte laat in onderhavig onderzoek weten dat het gevoel het ook zonder medicatie af te kunnen ook bij hem al langer speelt. In feite gaat het daarbij om het niet volledig accepteren van de stoornis, de vergaande gevolgen ervan en wat nodig is om die tegen te gaan. De verdachte geeft ook aan dat het minderen van de medicatie op initiatief van de GGZ bij hem een vaag gevoel boven bracht dat hij dan misschien wel helemaal zonder kon. De rapporteur meent ook een psychiatrische patiënt verantwoordelijkheid draagt voor het eigen handelen, zolang hij in een gestabiliseerde situatie verkeert. Vanuit deze overweging komt de rapporteur niet toe aan een advies volledig niet-toerekenen. De rapporteur adviseert dan ook het tenlastegelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen. Het oordeel van de rechtbank Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de Pro Justitia rapporteurs op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies over een mogelijke psychische stoornis bij de verdachte gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt gelet hierop de conclusies van de gedragsdeskundigen over en maakt die tot de hare.

De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven adviezen van de deskundigen, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie van het paranoïde type.

De deskundigen zien ook een direct verband tussen de psychotische ontregeling en het ten laste gelegde feit. Zij stellen dat het handelen van de verdachte volledig werd gedreven door de waandenkbeelden die voortkwamen uit de door hen vastgestelde stoornis. Het ten laste gelegde feit staat daarmee in direct verband met de ten tijde van het ten laste gelegde feit aanwezige stoornis. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het causale verband tussen de stoornis en het strafbare feit voldoende aannemelijk is.

Met betrekking tot de mate van toerekenbaarheid overweegt de rechtbank het navolgende.

Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte min of meer bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen. Bij zijn aanhouding heeft de verdachte tegenover de verbalisanten gezegd, nadat aan hem werd meegedeeld dat hij werd verdacht van poging moord/doodslag: “Hij heeft mij altijd gekleineerd, hij heeft mij altijd vernederd.” Hiermee lijkt de verdachte een motief voor zijn daad te benoemen. Zijn begrip van de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen was in die zin niet zodanig verstoord.

Uit het voorgaande volgt dat de verdachte de strekking, de wettelijke en de morele ongeoorloofdheid en de context van zijn gedragingen in ieder geval tot op zekere hoogte heeft kunnen begrijpen en ook tot op zekere hoogte in staat was om overeenkomstig dat begrip zijn wil te vormen. De verdachte verkeerde dus niet in het volledige onvermogen om in overeenstemming van het nog bij hem levende begrip van de morele ongeoorloofdheid en wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten te handelen en evenmin was hij volledig verstoken van zijn vermogens om krachtens dat inzicht zijn wil te bepalen.

Uit het verhandelde ter terechtzitting is verder gebleken dat de verdachte doelbewust en op eigen initiatief volledig is gestopt met het innemen van zijn anti-psychotische medicijnen, terwijl hij wist dat dat een negatieve invloed op zijn ziektebeeld kon hebben. De verdachte heeft ook uitgebreid uitleg gegeven waarom hij is gestopt met het innemen van zijn medicijnen. Dat hij door zijn stoornis hieromtrent niet een weloverwogen afweging kon maken, is uit het voorgaande daarom ook niet gebleken. De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog dat ook een psychiatrische patiënt verantwoordelijkheid draagt voor het eigen handelen.

Conclusie De rechtbank concludeert dat het gedrag van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit weliswaar in overwegende mate, doch niet volledig, werd bepaald door zijn ziekelijke stoornis. Op basis van de beschikbare informatie gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit in enige mate in staat was een afweging te maken ten aanzien van zijn handelen en dat hij voldoende in staat was om in overeenstemming met zijn begrip van de wederrechtelijkheid en morele ongeoorloofdheid van het bewezen verklaarde feit te handelen. Ook heeft de verdachte zelf de doelbewuste keuze gemaakt om te stoppen met het innemen van zijn anti-psychotische medicatie. Gelet hierop kan van volledige ontoerekeningsvatbaarheid geen sprake zijn. De voormelde omstandigheden maken dat de rechtbank het advies van de psycholoog om de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten, zal volgen. Het beroep van de verdediging op artikel 39 Sr wordt dus verworpen.

Alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat het feit in sterk verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Die conclusie heeft tot gevolg dat de verdachte wel strafbaar is, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 204 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht endat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (tbs met voorwaarden), onder de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, en de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr. Verder heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden gevorderd. Ten slotte heeft de officier van justitie de schorsing van de voorlopige hechtenis vanaf het moment dat de verdachte in een kliniek kan worden opgenomen, gevorderd.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht, gelet op de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, aan de verdachte een zorgmachtiging te verlenen, dan wel een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van de verdachte en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren op te leggen. Verder heeft de raadsvrouw verzocht niet de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr aan de verdachte op te leggen en de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.

De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft getracht het slachtoffer, zijn vader, te doden door hem meermalen met een mes in het lichaam te steken. Als gevolg van dit handelen heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen. Dat het slachtoffer het heeft overleefd is slechts een gelukkig toeval door de eigen oplettendheid en snelle reactie van het slachtoffer, zijn echtgenote en hulpverleners en is geenszins aan de verdachte te danken.

Een poging tot doodslag is een aantasting van het hoogste goed dat een mens bezit, namelijk het leven. Een dergelijke aantasting van de lichamelijke integriteit is voor slachtoffers daarvan zeer traumatisch en kan tot langdurige lichamelijke en/of geestelijke klachten aanleiding geven.

Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.

Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 mei 2025.

De persoon van de verdachte Zoals reeds hierboven overwogen neemt de rechtbank de conclusies van de psycholoog over en acht zij de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde feit. Dit heeft een aanzienlijke strafmatigende werking op de op te leggen gevangenisstraf.

De rechtbank zal daarom aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van zijn voorarrest opleggen. Daarbij heeft de rechtbank tevens in overweging genomen dat het van belang is dat de verdachte zo spoedig mogelijk aan zijn behandeling in het kader van de hierna nog te bespreken tbs-maatregel kan beginnen.

De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een zorgmachtiging te verlenen, zoals door de raadsvrouw verzocht, dit is ook geen straf of maatregel die volgens het Wetboek van Strafrecht aan een verdachte in het kader van een strafzaak opgelegd kan worden.

Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel In voornoemde Pro Justitia rapporten concluderen de deskundigen dat het recidiverisico hoog is, indien sprake is van medicatieontrouw. Strikt toezicht op de medicatie-inname is daarom noodzakelijk. Het recidiverisico op (ernstig) geweld blijft reëel, indien de verdachte geen passende behandeling en toezicht krijgt. De verdachte heeft nauwelijks ziektebesef of -inzicht en de psychotische stoornis van de verdachte zal langdurig behandeld en begeleid moeten worden, teneinde genoemd recidivegevaar te verlagen. Een klinische behandeling op een FPA is noodzakelijk, waarbij het gebruik van medicatie noodzakelijk is. Tijdens de behandeling kan verder een terugvalpreventieplan worden gemaakt en kan de verdachte vanuit de FPA resocialiseren. De voornaamste beschermende factor, zoals ook in het verleden, naast medicatie, is het bestaande familieverband, maar dit bleek toch onvoldoende om het tenlastegelegde feit te voorkomen.De rapporteurs adviseren op te leggen een tbs met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende een vrijheidsbeperkende maatregel, waarbij de verdachte eerst een klinische behandeling gaat volgen om vanuit daar verder te resocialiseren richting begeleid wonen met zorg van een forensisch FACT team.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 augustus 2025. De reclassering adviseert net als de Pro Justitia rapporteurs om aan de verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen. Binnen het kader van een tbs met voorwaarden is de klinische behandeling en het aansluitende ambulante behandeltraject gewaarborgd. De reclassering is van mening dat, ondanks dat het psychosociaal functioneren gestabiliseerd is, de overgang van detentie naar zijn eigen woning te groot is. Een klinische behandeling (op de FPA in Den Haag) is naar de mening van de reclassering noodzakelijk om de overgang van detentie naar zijn eigen woning stapsgewijs te laten verlopen. De reclassering verwacht dat de verdachte zich zal gaan houden aan de voorwaarden binnen het kader van een tbs met voorwaarden, waaronder het blijven innemen van zijn medicatie. De verdachte erkent het belang van het innemen van de medicatie en is niet meer van plan om hiermee te stoppen. Daarnaast ziet de reclassering een in de basis rustige man, zonder tekenen van oppositioneel gedrag. De reclassering is van mening dat binnen de klinische behandeling vrij snel, met in acht neming van de risico’s op recidive en geweld, toegewerkt kan worden naar een terugkeer naar zijn eigen woning.

De reclassering adviseert daarom om aan de verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen met de voorwaarden: - Geen strafbaar feit plegen;- Meewerken aan reclasseringstoezicht;- Opname in een zorginstelling;- Meewerken aan een time-out;- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;- Ambulante behandelverplichting;- Middelenverbod en meewerken aan middelencontrole;- Meewerken aan zoeken en behouden van een dagbesteding;- Meewerken aan schuldhulpverlening/beschermingsbewind;- Niet naar het buitenland reizen.

De reclassering adviseert voorts een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs-maatregel.

De reclassering adviseert ook de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.

De reclassering adviseert tot slot, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729, een schorsing van de voorlopige hechtenis onder dezelfde voorwaarden als de tbs met voorwaarden. De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapporten en van de reclassering over, maakt die tot de hare en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling, zoals door de gedragsdeskundigen beschreven, noodzakelijk is.

De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat dit ook geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist.

De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met voorwaarden opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.

Ten slotte oordeelt de rechtbank dat, nu uit de rapportage van de deskundigen volgt dat het recidiverisico hoog is en een langdurige behandeling noodzakelijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het recidiverisico na afloop van de tbs-maatregel (nog) niet tot een aanvaardbaar risico is teruggedrongen. Gelet op het voorgaande en op de ernst van de stoornis van de verdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank dan ook een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd – indien aangewezen – op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan nu de verdachte ter beschikking zal worden gesteld als bedoel in artikel 38 Sr. Gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapporten en het rapport van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

De voorlopige hechtenis De rechtbank ziet, conform het advies van de reclassering, aanleiding om de voorlopige hechtenis van de verdachte onder dezelfde door de reclassering geadviseerde voorwaarden bij de tbs met voorwaarden te schorsen vanaf het moment dat de verdachte in een kliniek kan worden opgenomen.

7 De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 38, 38a, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9 De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het __impliciet subsidiair__ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

poging tot doodslag

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 204 (TWEEHONDERDENVIER) DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;

stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:

dat de veroordeelde:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;

  • geen strafbare feiten zal plegen;

  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

  • zich laat opnemen en zal verblijven in een nog nader door IFZ/DIZ te indiceren klinische instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens deze zorginstelling worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

  • als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Kliniek (FPK) of een andere soortgelijke instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;

  • verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en zolang de reclassering en/of de instelling dat nodig vindt, en zich houdt aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;

  • aansluitend aan zijn klinische behandeling zich onder behandeling stelt van een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, zolang de reclassering of die zorginstelling noodzakelijk acht. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

  • indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt zeven weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;

  • zich onthoudt van het gebruik van alcohol en verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan adem-, bloed- of urineonderzoek;

  • zich verplicht inspant voor het vinden en behouden van een door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en zich houdt aan de voorwaarden en de regels die hem gesteld worden;

  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij meewerkt aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind;

  • niet naar het buitenland zal reizen, te weten zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland zal begeven;

beveelt dat bovengenoemde maatregel van tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;

schorst de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het moment dat de verdachte in een kliniek kan worden opgenomen, onder de hierboven genoemde voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde, en onder de voorwaarden:

  • als de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven, hij zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis zal onttrekken;

  • als hij voor het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, wordt veroordeeld tot andere dan vervangende vrijheidsstraf, zich niet aan de tenuitvoerlegging daarvan zal onttrekken;

legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;

verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:

  1. STK Mes

(Omschrijving: Zwart, merk: Magnum).

Dit vonnis is gewezen door mr. P. van Essen, voorzitter, mr. E.R.F. van Engelen, rechter, mr. T.A.B. Mentink, rechter, in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2025.