ECLI:NL:RBDHA:2025:17731 - Verhoogde dwangsom bij herhaald niet tijdig beslissen door bestuursorgaan - 26 september 2025
Uitspraak
Essentie
Nadat een bestuursorgaan een door de rechter opgelegde beslistermijn niet nakomt, is een nieuwe ingebrekestelling niet vereist voor een vervolgberoep. De rechtbank kan een nieuwe, korte termijn stellen met een hogere dwangsom als de vorige dwangsom onvoldoende prikkel bleek om tijdig een besluit te nemen.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13356
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet),
en
de minister van Asiel en Migratie,
Procesverloop
Eisers hebben op 6 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis.
Bij uitspraak van 31 oktober 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch het beroep van eisers gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van acht weken een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij binnen die termijn nader onderzoek nodig is. In dat geval moet binnen twintig weken op de aanvraag worden beslist (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590).
Op 20 maart 2025 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Overwegingen
-
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van hun beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
-
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter.
[2] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist. -
In haar uitspraak van 31 oktober 2024, heeft de rechtbank het eerste beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Indien binnen deze termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden, dient binnen twintig weken een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. Tot slot heeft de rechtbank de door verweerder aan eisers verbeurde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op €1.442.
[3] -
Eisers hebben het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 20 maart 2025. Verweerder heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvraag. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is.
-
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat sinds het vollopen van de rechterlijke dwangsom wederom geruime tijd is verstreken en verweerder nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
-
Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven. Uit het verweerschrift volgt dat verweerder om een lagere dwangsom vraagt omdat hij er op voorhand van uitgaat dat hij de uitspraak niet na zal leven. Dit strookt niet met de bedoeling van de dwangsom als middel om het bestuursorgaan tot beslissen te bewegen.
-
In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond; vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit; draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken; bepaalt dat verweerder, wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro); veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan op 26 september 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
Op grond van artikel 8:55c en artikel 4:17, derde lid, van de Awb.