Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag
ECLI:NL:RBDHA:2025:17711 - Rechtbank Den Haag - 12 september 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBDHA:2025:17711•12 september 2025
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.27493 (beroep) en NL25.27494 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en
(gemachtigde: mr. E. De Jong).
- Eiser komt uit Iran. Hij heeft asiel aangevraagd in Nederland. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij gevoelige informatie over de inlichtingendienst van Iran heeft doorgespeeld, is opgepakt nadat hij per toeval een geheime opslagruimte van de inlichtingendienst ontdekte, is aangehouden en na vrijlating onder een meldplicht stond. Omdat eiser zich niet aan zijn meldplicht heeft gehouden zou een dagvaarding en later een arrestatiebevel zijn uitgevaardigd. Eiser vreest bij terugkeer naar Iran voor vervolging.
Procesverloop
- Eiser heeft op 25 mei 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 juni 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, en een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, N. Fakili als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas
- Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser komt uit Iran. Hij was van 2019 tot 2024 werkzaam als beveiligingsmedewerker bij de [bedrijf 1] (een ijsfabriek) die samenwerkte met de inlichtingendienst van Iran. Eiser stelt dat hij in dat verband getuige is geweest van onderdrukkingen van protesten en mishandelingen. Hij zegt gevoelige informatie te hebben doorgespeeld aan [naam] , die politiek actief was tegen het Islamitische regime. [naam] publiceerde de informatie op sociale media. Op 3 november 2024 ontdekte eiser bij de fabriek een geheime opslagruimte van de inlichtingendienst. Kort daarna is hij aangehouden, enkele dagen vastgehouden en vrijgelaten op borgtocht met een meldplicht. Na een aantal dagen is eiser gestopt met melden, waarna hij is ondergedoken en gevlucht. In mei 2025 toen eiser in Nederland was, is een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Daarom vreest hij voor vervolging.
Het bestreden besluit
- Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende afzonderlijke relevante asielmotieven benoemd:
4.1. Verweerder heeft asielmotieven 1, 3 en 4 geloofwaardig geacht. De door eiser gestelde problemen met de Iraanse autoriteiten vindt verweerder echter ongeloofwaardig. Verweerder vindt het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b, c, en e van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder geeft hier een aantal redenen voor. Ten eerste heeft eiser onvoldoende documenten gegeven en heeft hij daarvoor geen goede verklaring.[1] Ten tweede vormen eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel.[2] Eiser heeft namelijk inconsistent verklaard. Eiser heeft ook onlogisch verklaard over de gebeurtenis van 3 november 2024. Daarnaast is niet duidelijk waarom eiser informatie naar buiten bracht en verklaart hij onsamenhangend over waar die informatie is gepubliceerd en over de laatste maanden van zijn vertrek. Verweerder vindt het bovendien niet aannemelijk dat eiser legaal met zijn eigen paspoort heeft gereisd. Eisers documenten maken dit oordeel niet anders. Tot slot wordt eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig beschouwd.[3] Er is geen gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico op ernstige schade. De aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond.[4] Eiser krijgt geen verblijfsvergunning. Daarbij heeft verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Wat vindt eiser?
- Eiser bestrijdt de ongeloofwaardigheidsbeoordeling, de tegenwerping van het ontbreken van (originele) documenten, de kwalificatie "misleiding", de wijze van documentenonderzoek, de beoordeling onder artikel 3 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het opnemen van Brazilië in het terugkeerbesluit. De rechtbank zal de beroepsgronden hierna afzonderlijk bespreken en beoordelen.
Verwijzing naar voorgaande stukken
- Eiser verzoekt om zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat die algemene verwijzing onvoldoende is om te kunnen dienen als een beroepsgrond. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Is het identiteitsonderzoek zorgvuldig en zijn de resultaten tijdig gedeeld?
- Eiser voert aan dat een onderzoek naar zijn identiteit niet nodig was, omdat hij voldoende documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit blijkt. Ook betoogt eiser dat de resultaten van het onderzoek van Bureau Documenten te laat zijn gedeeld.
- De rechtbank stelt voorop dat het tot de bevoegdheid van verweerder behoort om onderzoek te doen naar de identiteit van de vreemdeling. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit gebruikelijk is in asielzaken. De vaststelling van de identiteit is een belangrijk onderdeel van de asielprocedure en verweerder kan hiernaar ook onderzoek verrichten indien er reeds documenten zijn overgelegd. Dit is essentieel voor een zorgvuldige besluitvorming door verweerder.
- Eiser heeft zijn zienswijze ingediend nadat de onderzoeksresultaten waren gedeeld. Nu de resultaten zijn gedeeld voordat eiser de zienswijze had ingediend, is, anders dan eiser stelt, geen sprake van een schending van hoor en wederhoor. Bovendien bevestigde het onderzoek de geloofwaardigheid van eisers identiteit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij nadeel heeft ondervonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de door eiser overgelegde stukken inhoudelijk beoordeeld?
- Eiser voert aan dat de door hem overgelegde documenten niet inhoudelijk zijn beoordeeld en dat dit in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake L.H. tegen Nederland.
[5] Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het ontbreken van een wetsartikel in het arrestatiebevel afbreuk doet aan de waarde van het document.
- Verweerder hecht beperkte waarde aan de documenten omdat het kopieën betreft, het arrestatiebevel het incident van 3 november 2024 niet vermeldt en een verwijzing naar een wetsartikel ontbreekt. Uit de vertaling van het arrestatiebevel blijkt dat hierin staat dat eiser wordt vervolgd wegens aanzet van anderen tot acties e.d., oprichten of leiden of lidmaatschap van een groep of massa met oogmerk de veiligheid van het land te verstoren, propaganda tegen de staat of propaganda ten voordele van oppositie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat die beschrijving onvoldoende specifiek is toegesneden op het door eiser gestelde incident en een concreet wetsartikel of kwalificerende verwijzing mist die past bij het incident op 3 november 2024 of het langdurig lekken van informatie. Nog daargelaten dat het relevante wetsartikel in het arrestatiebevel ontbreekt, vindt de rechtbank de motivering waarmee verweerder de bewijswaarde heeft beperkt toereikend. Niet blijkt dat verweerder de overgelegde documenten niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Heeft eiser onvoldoende documenten overgelegd?
- Eiser betoogt dat hij niet zo snel aan (originele) documenten kon komen vanwege het conflict tussen Israël en Iran. Ter onderbouwing heeft eiser een link naar een nieuwsartikel
[6] overgelegd waaruit zou blijken dat vrijwel alle communicatie met Iran onmogelijk is. Ook zat eiser in de grensprocedure, waardoor hij niet genoeg tijd heeft om aan de documenten te komen.
- De hoofdregel is dat de vreemdeling zijn asielrelaas aannemelijk moet maken. Jurisprudentie erkent dat hier grenzen aan zijn.
[7] Als een vreemdeling een plausibele en verifieerbare reden geeft waarom hij geen originele documenten kan overleggen, moet verweerder daar rekening mee houden.
- De rechtbank stelt vast dat het door eiser overgelegde nieuwsartikel ziet op de periode juni 2025, ruim twee maanden geleden, en dat toont geen actuele of structurele onmogelijkheid om documenten te verkrijgen. Daarbij heeft eiser ter zitting verklaard dat hij inmiddels weer contact heeft gehad met zijn ouders. Eiser heeft geen stukken meer overgelegd. Verweerder heeft onder deze omstandigheden het ontbreken van (originele) documenten aan eiser mogen tegenwerpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn eisers problemen ongeloofwaardig?
- Eiser voert aan dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig vindt en voert daarvoor verschillende argumenten aan. De rechtbank zal deze hierna afzonderlijk bespreken en beoordelen.
Tegenstrijdige verklaringen
- Allereerst vindt eiser dat zijn verklaring bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) niet meegenomen mag worden bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Daarnaast heeft hij een verklaring gegeven voor de verschillende verklaringen over zijn reisroute. Eiser heeft bovendien de reisroute met documenten onderbouwd.
- De rechtbank ziet, mede gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
[8] , geen reden waarom eisers verklaring bij de KMar niet mag worden meegenomen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Verweerder verricht een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij alle door eiser afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsmiddelen over de reden waarom hij in Nederland asiel wil in onderlinge samenhang moet bezien. Niet in het geschil is dat eiser bij de KMar anders heeft verklaard over de aanleiding voor zijn vertrek en zijn reisroute dan in zijn nader gehoor. Bij de KMar verklaarde eiser dat hij Iran verliet vanwege problemen die hij eind maart 2025 heeft gehad en dat hij met de auto naar Ankara is gereisd op het paspoort van zijn broer. In het nader gehoor vertelde hij naar aanleiding van de dagvaarding op 21 december 2024 contact te hebben opgenomen met een reisagent omdat hij in samenspraak met zijn ouders had besloten het land te verlaten. Over zijn reisroute vertelde eiser in het aanmeldgehoor dat hij met zijn eigen paspoort via het vliegveld Iran is uitgereisd en via een overstap in Qatar naar São Paulo vloog. Dat eiser hetgeen hij bij de KMar heeft verklaard op advies van zijn reisagent zou hebben gezegd vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd omdat eiser geen sluitende en overtuigende verklaring geeft waarom hij dan bij het aanmeldgehoor en het nader gehoor anders heeft verklaard. Dat eiser zijn reisroute heeft onderbouwd met documenten doet daar niet aan af. De rechtbank volgt eisers verklaring voor de inconsistentie niet. Verweerder heeft derhalve de inconsistentie in het nadeel van eiser kunnen meewegen in de geloofwaardigheidsbeoordeling.
Het incident op 3 november 2024 en het doorspelen van informatie
- Eiser betoogt dat hij niet onlogisch heeft verklaard over wat er op 3 november 2024 is gebeurd. Eiser is de geheime opslag van de inlichtingendienst binnen gegaan omdat er direct na het binnentreden toch al een foto van hem was gemaakt en hij hierdoor dus al bekend was bij de inlichtingendienst. Hij vond het belangrijker om informatie te vinden en is toch naar binnen gegaan. Ook weet eiser gewoonweg niet waarom de deuren niet op slot waren.
- De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat de wijze waarop eiser de geheime kelder is binnengegaan onlogisch is nu hij tegelijkertijd spreekt over camera's en borden met verboden toegang, maar ook stelt dat de deuren op een kier stonden. Hij wist niet waarom de deuren van de geheime locatie van de inlichtingendienst niet op slot waren. De rechtbank volgt verweerder dat het in de rede ligt dat een geheime locatie van de inlichtingendienst bewaakt wordt, in ieder geval op slot zit en dat er niet zomaar personen naartoe worden gestuurd om onderhoudswerkzaamheden te verrichten die niet op de hoogte zouden zijn van de aanwezigheid en activiteiten van de inlichtingendienst. Eiser heeft verklaard dat hij toch naar binnen is gegaan terwijl dit voor hem verboden toegang was en het overal wemelde van de camera's omdat hij het belangrijker vond om informatie te vinden. Eiser heeft deze verklaring onvoldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank volgt verweerder in de stelling dat niet is in te zien dat eiser zonder duidelijk motief zo onvoorzichtig te werk is gegaan en dergelijke risico's zou nemen.
- Verweerder stelt ook niet ten onrechte dat eiser geen inzicht heeft gegeven in de concrete informatie over de inlichtingendienst die hij aanleverde, waar die informatie werd gepubliceerd en wat het doel was van het delen van deze informatie, nu de samenwerking van de fabriek met de inlichtingendienst al publiekelijk bekend was. Gelet op de duur van de periode dat eiser informatie zou hebben doorgespeeld is het niet aannemelijk dat eiser niet meer kan vertellen over door hem doorgespeelde informatie en waar deze informatie is gepubliceerd. Eisers stelling dat de informatie belangrijk was, omdat de fabriek bezig was om haar naam te zuiveren, heeft hij niet onderbouwd.
Legale uitreis
- Eiser voert aan dat zijn verklaring, dat hij legaal had kunnen uitreizen zonder hulp van de politieagent, zo moet worden gelezen dat hij hiermee bedoelde dat hij al een reisagent had betaald om uit te reizen en de uitreis dus al was geregeld. De politieagent had daarom niet hoeven meelopen.
- De rechtbank ziet ruimte in eisers verklaring voor deze interpretatie. De rechtbank volgt eisers betoog in die zin dat dit ook in zijn verklaring kan worden gelezen, waardoor dit aspect niet zwaar meeweegt voor de geloofwaardigheidsbeoordeling.
Conclusie geloofwaardigheidsbeoordeling
- Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aanleiding kunnen zien om eisers asielrelaas ongeloofwaardig te vinden.
Valse identiteitspapieren?
- Eiser betoogt dat hij verweerder niet heeft misleid door zijn valse Finse identiteitsdocument te overleggen bij de douanecontrole, omdat hij meteen in het Farsi heeft aangegeven de Iraanse nationaliteit te hebben. Bovendien is het op voorhand duidelijk dat eiser niet de Finse nationaliteit bezit.
- Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw worden afgewezen als kennelijk ongegrond, indien de vreemdeling verweerder heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden. Uit het dossier blijkt dat eiser bij de douanecontrole bij de gate een valse Finse identiteitskaart heeft aangeboden waarvan eiser wist dat het vals was. Zijn verklaring dat hij in het Farsi zijn werkelijke nationaliteit heeft genoemd vindt geen steun in het dossier en is geen verschoonbare verklaring dat de eerdere misleiding wegneemt.
[9] Verweerder heeft dit terecht aangemerkt als misleiding in de zin van artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw.
- Daarnaast heeft eiser zich van (delen van) zijn paspoort ontdaan, waarvan slechts de omslag resteerde. Eiser heeft het belang moeten inzien van het overleggen van zijn paspoort waarmee hij kan aantonen wie hij is en waar hij vandaan komt. Door zich op het vliegveld te ontdoen van zijn paspoort, is sprake van een situatie als in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Dat hij dat deed op instructie van een reisagent is niet nader onderbouwd en bovendien is niet gebleken van enige dwang vanuit de reisagent en heeft eiser niet alle instructies van de reisagent opgevolgd.
[10] Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser zich waarschijnlijk te kwader trouw heeft ontdaan van (de inhoud van) zijn paspoort en dat eiser valt aan te rekenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending artikel 3 EVRM
- Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Iran vanwege zijn afvalligheid en zijn politieke overtuiging een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hij verwijst daartoe naar landeninformatie, de recente escalatie in de regio (Iran - Israël) en door hem overlegde documenten.
- Vast staat dat verweerder de afvalligheid van eiser geloofwaardig heeft geacht. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling
[11] volgt daaruit dat van eiser niet kan worden verlangd dat hij bij terugkeer zijn (geloofwaardig geachte) afvalligheid terughoudend uitoefent. Verweerder moet in dat kader, zo blijkt uit de voornoemde uitspraak van de Afdeling, onderzoeken en beoordelen op welke wijze eiser na terugkeer naar Iran uiting wil geven aan zijn afvalligheid en of de diens verklaringen hierover geloofwaardig zijn. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij in Iran na terugkeer op dezelfde wijze uiting zal geven aan zijn afvalligheid als hij vóór vertrek deed, en dat hij daarmee destijds geen problemen van de autoriteiten heeft ondervonden. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat zich in zijn individuele omstandigheden een relevante wijziging heeft voorgedaan die maakt dat hij thans – bij een gelijkblijvende wijze van uiting - een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM.
- Eveneens staat vast dat verweerder de politieke overtuiging van eiser geloofwaardig heeft bevonden, waaronder zijn deelname aan demonstraties. Niet is echter gebleken dat eiser wegens die deelname of andere politieke activiteiten in Iran problemen heeft ondervonden. De door eiser gestelde politieke activiteiten en daaruit voortvloeiende problemen heeft verweerder immers– op een niet onbegrijpelijke wijze – ongeloofwaardig geacht. Daarmee resteert enkel de wijze van eerdere politieke uiting door aanwezigheid bij demonstraties. Eiser heeft verklaard bij terugkeer zijn politieke overtuiging niet anders te manifesteren dan voorheen. Nu niet is gebleken dat zijn eerdere deelname aan demonstraties de negatieve aandacht van de autoriteiten heeft getrokken, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer wel in de negatieve belangstelling van Iraanse autoriteiten zal komen te staan.
- Ter zitting heeft eiser verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Iran van 2023, waaruit volgens eiser blijkt dat hij bij terugkeer een verhoogd risico loopt op ondervraging of controle bij aankomst op het vliegveld. Uit voornoemd ambtsbericht blijkt dat niet iedere Iraniër die terugkeert wordt ondervraagd bij terugkomst, een algemene controle of bevraging over verblijf in het buitenland kan echter plaatsvinden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een verhoogd individueel risico loopt op een controle of ernstige schade. Daarbij weegt mee dat niet aannemelijk is geworden dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de indiende asielaanvraag of van gestelde, maar ongeloofwaardig bevonden politieke activiteiten.
- Voor zover eiser heeft gewezen op de veiligheidssituatie in Iran in het licht van het militair conflict met Israël, geldt dat algemene spanningen of verslechtering van de veiligheidssituatie op zichzelf niet volstaan om een persoonlijk reëel risico op ernstige schade aannemelijk te achten. De door eiser overgelegde stukken bestrijken bovendien uitsluitend de periode van 28 juni 2025 tot en met 2 juli 2025 en onderbouwen niet dat thans nog een zodanig (individueel) risicotoename bestaat dat dit tot een andere beoordeling leidt.
- De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Kan eiser terug naar Brazilië?
- Tot slot betoogt eiser dat hem geen terugkeerbesluit naar Brazilië kan worden opgelegd omdat Brazilië niet verplicht is om eiser toegang te verlenen en daarmee het beginsel van non-refoulement niet kan worden gewaarborgd.
- De beroepsgrond dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of het beginsel van non-refoulement wordt nageleefd als hij per removal order wordt teruggebracht naar Brazilië, faalt. Verweerder heeft in het besluit ook opgenomen dat eiser moet terugkeren naar Iran.
[12] Nu is gebleken dat eiser kan terugkeren naar Iran levert dit geen belemmering op. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Brazilië een risico in de zin van artikel 3 EVRM loopt of dat toelating op voorhand is uitgesloten.
Conclusie en gevolgen
- De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag, het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om de voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Nieuwenhuijs, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Doorman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw.
Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw.
Artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw.
Artikel 30b, lid 1, onder c, van de Vw.
Het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, LH, ECLI:EU:C:2021:478.
https://www.timesofisrael.com/a-uk-woman-tried-to-call-her-mother-in-iran-a-robotic-voice-answered-the-phone/
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1637.
Uitspraken van de Afdeling van 6 april 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1022 en van 20 oktober 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2459.
Uitspraken van de Afdeling van 19 februari 2019 ECLI:NL:RVS:2019:557 en van 1 april 2016 ECLI:NL:RVS:2016:955.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1022.
Zie de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94, waarin weer is verwezen naar diverse arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (bijvoorbeeld het arrest Y en Z van 5 september 2012, ECLI:EU:C:2012:518).
Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970. - - - ## Voetnoten