Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17633 - Rechtbank: HTL-plaatsing en vrijheidsbeperking na geweldsincident asielzoeker gerechtvaardigd - 25 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1763325 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat de plaatsing van een asielzoeker in een HTL en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel gerechtvaardigd zijn. De gedetailleerde verslaglegging van het COA over het geweldsincident en de kwalificatie daarvan als 'zeer grote impact' zijn voldoende gemotiveerd en worden niet weerlegd.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 25/17582 en NL25.42607

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 8 augustus 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf 8 augustus 2025 in een HTL[1]in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[3]op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. De minister heeft op 16 september 2025 een verweerschrift ingediend.

1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 19 september 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit

Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit

  1. Uit de verslaglegging van het COa blijkt – samengevat – het volgende. In de nacht van 6 augustus 2025 is eiser meerdere keren in conflict geraakt met een medebewoner (B). Eiser maakte zijn kamergenoot B wakker door met gebalde vuisten op een naastgelegen kamerdeur te slaan. Nadat eiser en B vermoedelijk in hun eigen taal met elkaar spraken, begon eiser B met zijn vuist te slaan. Op een gegeven moment pakte eiser B vast door zijn arm om de nek van B te houden. Eiser luisterde niet naar het aanwezige COa personeel en bleef B vasthouden. Met moeite kreeg het COa personeel ze uit elkaar. Kort daarna liep eiser weer op B af en begon slaande bewegingen te maken. Wederom werden ze door het personeel uit elkaar gehaald. Korte tijd later kwam het buiten weer tot een confrontatie. Eiser liep achter B aan en begon wederom met zijn vuisten te slaan. B sloeg terug en het COa personeel kreeg ze niet elkaar, waarna de politie werd gebeld. In afwachting van de komst van de politie slaagde het personeel erin eiser en B uit elkaar te halen. Eén van de aanwezige COa medewerkers spreekt Arabisch en hoorde eiser tegen B zeggen dat hij een mes zou gaan halen om hem dood te maken omdat hij te moe was om te vechten. Eiser en B liepen vervolgens beide weg. Even later kwam eiser weer aanlopen. De aanwezige politieagenten zeiden (ook in het Arabisch) dat hij moest stoppen en zijn handen omhoog moest doen. Eiser bleef echter op hen aflopen waarop de agenten hun taser trokken en deze richtten op eiser. Vervolgens stopte eiser. Hij werd gefouilleerd, waarbij een keukenmes van ongeveer 25 centimeter werd aangetroffen. Het COa heeft het incident gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. De gedragingen van eiser betreffen fysiek geweld, wapenbezit en het ernstig verstoren van de orde. Het incident staat niet op zichzelf maar is onderdeel van een patroon van grensoverschrijdend gedrag van eiser.

Wat vindt eiser?

  1. Eiser ontkent dat hij heeft gezegd dat hij B zal doden. De COa medewerker die dit zou hebben gehoord, zou net als B afkomstig zijn uit Soedan en om die reden het citaat zo hebben opgetekend. Daarnaast is het niet aannemelijk dat eiser zou hebben gezegd dat hij te moe is om te vechten, terwijl juist B degene was die heeft gezegd dat het tijd was om te gaan slapen. Ook hieruit volgt dat het citaat onjuist in het besluit is weergegeven. B is daarnaast volgens eiser een vervelende jongen die veel hasj gebruikt. Eiser heeft daarom al meermaals het COa verzocht om een andere kamer.

4.1. Daarnaast is volgens eiser juist B degene die een mes had opgehaald om eiser te bedreigen. Hij heeft dit mes snel weggestopt toen hij naar de medewerkers van het COa ging. Eiser heeft daarom uit zelfverdediging ook een mes gepakt. Hij heeft het mes echter niet laten zien en er nooit iemand mee bedreigd. Hier wordt in het bestreden besluit aan voorbij gegaan.

4.2. Ook betwist eiser dat het incident zeer grote impact heeft gehad. Het gaat hier om twee mannen die ruzie maakten, waarbij ook B de confrontatie opzocht. Ook het feit dat de beveiligingsmedewerkers hebben toegestaan dat B op een gegeven moment naar buiten liep, waar eiser aan het roken was, duidt niet op een ernstig incident. Dit blijkt ook uit het feit dat de politie geen aanleiding heeft gezien om eiser te arresteren of mee te nemen. Ook zal de impact van het incident volgens eiser zijn meegevallen, nu het incident tussen 4:00 en 5:00 uur ’s nachts plaatsvond en medebewoners dus lagen te lagen.

4.3. Tot slot stelt eiser dat er twee dagen liggen tussen het incident op 6 september en de plaatsing op de HTL op 8 september 2025. Ook dit is een indicatie dat geen sprake is van een incident met zeer grote impact. In de tussenliggende periode is er daarnaast niks voorgevallen tussen eiser en B en blijkt uit de COa rapportage dat ze een dag na het incident samen een biertje aan het drinken waren. Gezien al het voorgaande is de HTL-plaatsing een te zware straf en is ten onrechte geen lichtere maatregel opgelegd.

Oordeel van de rechtbank 5. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen reden om te twijfelen aan de verslaglegging van het incident. De rechtbank is van oordeel dat in het plaatsingsbesluit het incident en de feitelijke gedragingen van eiser gedetailleerd zijn omschreven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het COa het incident en de feitelijke gedragingen niet deugdelijk heeft onderzocht en vastgelegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat een COa medewerker er geen belang bij heeft om niet naar waarheid te verklaren dat hij hoorde dat eiser B met de dood bedreigde. Eiser heeft daarnaast niet betwist dat hij steeds de confrontatie met B heeft gezocht en daarbij steeds fysiek geweld gebruikte. Dat B ook de confrontatie zou hebben opgezocht, blijkt niet uit de stukken. En al was dit het geval, wijst het handelen van eiser alsnog niet op zelfverdediging. Dat eiser het mes alleen omwille van zelfverdediging bij zich had, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De beroepsgrond slaagt niet.

5.1. Ook de impact van het incident is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet. Door de minister is terecht verwezen naar het Maatregelenbeleid[4], waaruit blijkt dat sprake is van een incident met zeer grote impact wanneer er sprake is van agressie en geweld tegen medebewoners, zoals gedrag met als doel de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Het COa heeft het meermaals met vuisten slaan, de bedreiging richting B en het bij zich dragen van een mes terecht aangemerkt als gedrag met als doel de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Dat het incident in de nacht heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat een dergelijk incident midden in de nacht juist meer impact heeft gehad. Daarnaast is terecht door de minister opgemerkt dat eiser niet is aangehouden omdat B aanvankelijk aangaf geen aangifte te willen doen en uit het feit dat eiser niet is gearresteerd dus niet kan worden opgemaakt dat de impact niet zeer groot is geweest. De stelling dat eiser en B een dag na het incident een biertje aan het drinken waren en de impact daarom niet groot kan zijn geweest, volgt de rechtbank ook niet. Op de zitting is door de minister uitgelegd dat B niet betrokken was bij het incident op 7 augustus 2025 (bier drinken ’s nachts), dat eiser niet altijd bewoner A is in de incidentenrapportage en dat onder bewoner B niet altijd B of dezelfde bewoner wordt verstaan. De rechtbank merkt op dat deze manier van het omschrijven van betrokkenen waarbij met A, B, C etc. wisselende personen worden bedoeld tot verwarring kan leiden. De rechtbank volgt de ter zitting gegeven uitleg dat eiser met een andere bewoner dan B bier aan het drinken was op 7 augustus 2025. Ook het feit dat de oplegging van de maatregel twee dagen na het incident heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het COa enige tijd moet worden gegund zorgvuldig onderzoek te doen, verklaringen te verzamelen en het gebeurde te omschrijven. De beroepsgronden slagen niet.

5.2. Verder is de rechtbank van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL en dat het COa terecht geen lichtere maatregel aan eiser heeft opgelegd. Zoals blijkt uit het voorgaande gaat de rechtbank uit van de verslaglegging van het COa en zijn de gedragingen van eiser terecht gekwalificeerd als gedrag met een zeer grote impact. Niet in geschil is dat bij een incident met zeer grote impact een HTL-maatregel kan volgen. Daarnaast blijkt uit het besluit dat al eerder met lichtere maatregelen is volstaan maar de inzet daarvan niet voldoende is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.

  1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond verklaren.

Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

  1. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

  1. Dat betekent dus dat eiser geen gelijk krijgt en dat het COa het besluit tot plaatsing in de HTL mocht nemen en ook de minister de vrijheidsbeperkende maatregel mocht opleggen. Eiser krijgt daarom geen schadevergoeding. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, griffier, op 25 september 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

de griffier de rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

Maatregelenbeleid COa, 28 mei 2025, paragraaf 4.1.


Voetnoten

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

Maatregelenbeleid COa, 28 mei 2025, paragraaf 4.1.