Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17596 - Intrekking asielvergunning na ernstig misdrijf en de toets aan openbare orde - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1759619 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat de minister een asielvergunning mocht intrekken van een vreemdeling die is veroordeeld voor ernstige misdrijven. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat de persoonlijke gedragingen van de eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormen.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32180 uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

en

  1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van eisers asielvergunning met terugwerkende kracht tot 24 maart 2019, de opgelegde vertrekplicht en de signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS) voor de duur van tien jaar. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister de vergunning van eiser met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken, aan eiser een vertrekplicht mocht opleggen en of de minister eiser heeft mogen signaleren in het SIS voor de duur van tien jaar.

Procesverloop

  1. Met het bestreden besluit van 22 juli 2024 heeft de minister eisers asielvergunning met terugwerkende kracht vanaf 24 maart 2019 ingetrokken, aan eiser een vertrekplicht opgelegd en eiser gesignaleerd in het SIS voor de duur van tien jaar.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. F.J. Hoppenbrouwer als waarnemer van de gemachtigde van eiser, A. Baban als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht

  1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.

Ambtshalve toetsing van de bevoegdheid

  1. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit gewijzigd van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat eiser door dit gebrek niet is benadeeld.

  2. Eiser is afkomstig uit Syrië. Aan eiser is in 2012 een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verleend. Bij besluit van 31 januari 2018 is aan eiser met ingang van 11 oktober 2017 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend.

  3. Op 14 november 2022 heeft de minister het voornemen kenbaar gemaakt om de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht vanaf 24 maart 2019 in te trekken, een terugkeerbesluit op te leggen en een inreisverbod voor tien jaar uit te vaardigen. De minister heeft is van mening dat eiser door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (het Unierechtelijke openbare-ordecriterium). De minister vindt daarvoor van belang dat aan eiser in totaal meer dan zes maanden straffen en maatregelen zijn opgelegd voor het plegen van veel misdrijven en wijst op de som van de straffen en maatregelen tot en met de veroordeling van 18 juli 2022 zijnde in totaal 61 maanden en 5 dagen.

Eiser was in de periode van 20 december 2018 tot en met 23 december 2018 in het bezit van kinderpornografie. Op 5 maart 2019 heeft eiser iemand mishandeld. Verder heeft eiser zich op 24 maart 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en twee pogingen tot zware mishandeling. Op dezelfde dag heeft eiser zich ook schuldig gemaakt aan twee doodsbedreigingen. Met het arrest van 18 juli 2022 (parketnummer [nummer] ) heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar. Eiser heeft op het voornemen met een zienswijze gereageerd.

  1. Bij aanvullend voornemen van 26 april 2024 heeft de minister medegedeeld dat hij niet langer een terugkeerbesluit op wil leggen en een inreisverbod wil uitvaardigen, maar dat in plaats daarvan aan eiser een vertrekplicht zal worden opgelegd en dat eiser voor tien jaar zal worden gesignaleerd in het SIS. Eiser is in de gelegenheid gesteld om hierop een zienswijze in te dienen, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Vervolgens heeft de minister bij het bestreden besluit eisers vergunning asiel voor (on-)bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 24 maart 2019 ingetrokken, aan hem een vertrekplicht opgelegd en eiser in het SIS gesignaleerd voor de duur van tien jaar.

Intrekking verblijfsvergunning

  1. De minister heeft de asielvergunning ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Dit artikel bepaalt dat de asielvergunning kan worden ingetrokken indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Verder heeft de minister de zogenoemde glijdende schaal van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) toegepast.

  2. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat de minister, gelet op artikel 35 van de Vw en artikel 3.86 van het Vb, de bevoegdheid had om de verblijfsvergunning in te trekken. Tussen partijen is in geschil of de minister van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging

  1. Eiser voert aan dat hij geen werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. Eiser heeft sinds het plegen van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld geen strafbare feiten meer gepleegd. De minister heeft hier ten onrechte onvoldoende gewicht aan toegekend. De minister wijst op een incident dat heeft plaatsgevonden in de woongroep van eiser, maar dat betreft geen strafbaar feit. Verder heeft de minister gesteld dat eiser gelet op zijn paranoïde waan een gevaar voor de openbare orde vormt, maar eiser krijgt nu de juiste begeleiding. Er is sprake van zeer positieve gedragsveranderingen. Eiser wijst in dit kader naar een verslag van Zinso, een verslag van het Leger des Heils, een verslag van Werkpro en een verslag van [begeleider] , zijn begeleider bij Zinso.

  2. Bij intrekkingen op grond van openbare orde moet worden getoetst of de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving vormt (het Unierechtelijk openbare orde-criterium). Dit volgt uit het arrest Zh. en O van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:37. In het arrest K. en H.F, ECLI:EU:C:2018:296, heeft het Hof vervolgens uiteengezet dat het gevaar dat een vreemdeling vormt voor de nationale veiligheid beoordeeld moet worden aan de hand van zijn persoonlijke gedragingen. Uit dit arrest volgt verder dat de uitzonderlijke ernst van de betrokken handelingen ook na lang tijdsverloop het voortbestaan van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving kan meebrengen.

  3. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Zo heeft de minister kunnen betrekken dat eiser in 2022 is veroordeeld voor vijf jaar gevangenisstraf wegens het plegen van meerdere geweldsmisdrijven en een zedendelict. Dit zijn zeer ernstige misdrijven op grond waarvan de minister mocht concluderen dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser heeft op basis van deze veroordeling tot 13 juni 2023 vastgezeten. Vervolgens heeft eiser door een incident in de woongroep waar hij verbleef de bijzondere voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling overtreden en heeft hij daarom in december 2023 nogmaals vastgezeten. Dat het hier niet om een strafbaar feit zou gaan, betekent niet dat de minister dit incident niet in de beoordeling heeft kunnen betrekken omdat dit ziet op het gedrag van eiser. Er was sprake was een confrontatie tussen eiser en een medebewoner en dit incident heeft ook geleid tot het schenden van zijn bijzondere voorwaarden voor invrijheidsstelling. De minister heeft verder kunnen betrekken dat in het hiervoor onder 6. genoemde arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is opgenomen dat het risico op herhaling van gewelddadig gedrag matig tot hoog is en dat uit het arrest blijkt dat eiser geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en hij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van de forensisch gedragsdeskundigen.

  4. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser eerst in beroep overgelegde stukken onvoldoende aanleiding geven om aan te nemen dat er sprake is van een dusdanige gedragsverandering dat eiser inmiddels geen werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving meer vormt. Ter zitting is gebleken dat de in de brief van het Leger des Heils genoemde behandeling door Algemene Forensische Psychiatrie Noord niet heeft plaatsgevonden. Er zijn meerdere gesprekken met eiser gevoerd ten behoeve van een intake, maar volgens eiser is er geen behandeling opgestart omdat zijn verblijfsvergunning werd ingetrokken. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij op dit moment niet onder behandeling staat. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat hij via Zinso dagbesteding heeft gevolgd en dat hij daar een goede indruk heeft achtergelaten. Verder staat in de brief van eisers begeleider bij Zinso dat hij niet is teruggevallen in crimineel gedrag, dat hij zich goed heeft opengesteld naar de begeleiding en dat hij zich focust op de toekomst. Eiser was voordat zijn uitkering werd ingetrokken zijn schuldeisers aan het afbetalen en heeft inmiddels onderdak gevonden bij [stichting] . De rechtbank overweegt dat het feit dat eiser zijn gedrag wil veranderen en daar stappen in maakt positief is, maar dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dat op dit moment op zichzelf niet genoeg is om aan te nemen dat sprake is van een dusdanige bestendige verbetering in het gedrag van eiser dat hij geen werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

  5. Eiser voert aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Door de intrekking is aan eiser een vertrekplicht opgelegd. Eiser is afkomstig uit Syrië en kan niet terug, omdat hij daar een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser is nu gedwongen om illegaal in Nederland te blijven en komt daardoor op straat te staan en zal de door hem benodigde psychische begeleiding niet langer meer krijgen. Het stimuleren van illegaliteit is niet bevorderlijk voor de Nederlandse samenleving.

  6. De rechtbank overweegt dat de aan eiser opgelegde vertrekplicht een direct gevolg is van het intrekken van de verblijfsvergunning van eiser. Op grond van artikel 61 van de Vw dient een vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft Nederland uit eigen beweging te verlaten. Dat eiser op dit moment niet naar Syrië kan terugkeren in verband met schending van artikel 3 van het EVRM, maakt niet dat de minister zijn verblijfsvergunning niet mocht intrekken. Het Hof heeft in het arrest AA van 6 juli 2023, ECLI:EU:C:2023:540 (overweging 42), geoordeeld dat de gevolgen van terugkeer naar het land van herkomst niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van een besluit tot intrekking maar alleen bij het vaststellen van een terugkeerbesluit.

  7. Ter zitting is met partijen besproken of er aanleiding is de behandeling van deze zaak aan te houden gelet op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3843 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI%3ANL%3ARBDHA%3A2025%3A3843) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5258. Partijen hebben medegedeeld aanhouding niet opportuun te achten. De rechtbank ziet zelf ook geen reden tot aanhouding omdat de beroepsgrond van eiser zich beperkt tot de vraag of de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser evenredig is, hetgeen een andere rechtsvraag betreft dan die is voorgelegd in de genoemde prejudiciële vragen die het opleggen van een terugkeerbesluit betreffen en deze rechtsvraag gelet op het arrest AA door de rechtbank beantwoord kan worden.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser door zijn persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister heeft daarom de verblijfsvergunning van eiser mogen intrekken.

  2. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzitter, en mr. B. Fijnheer en mr. E.R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

19 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.