ECLI:NL:RBDHA:2025:17592 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.28313, NL25.28316 en NL25.28318
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3], eisers
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. van Reemst), en
**de minister van Asiel en Migratie,**de minister.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over de drie beroepen die eisers hebben ingediend na de respectievelijke uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 2 oktober 20241 en van zittingsplaats Arnhem van 6 september 2024.2 In de uitspraken van 2 oktober 2024 staat onder meer dat de minister op uiterlijk 18 november 2024 moet beslissen op de aanvragen van respectievelijk [eiser 1] en [eiser 2] om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag). In de uitspraak van 2 oktober 2024 staat onder meer dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak met de algemene asielprocedure dient aan te vangen en binnen acht weken na die aanvang moet beslissen op die aanvraag van [eiser 3] . Eisers stellen nu beroepen in, omdat de minister binnen die termijnen geen beslissing heeft genomen op de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd.
Overwegingen
-
De rechtbank vindt het in deze zaken niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.3
-
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.4
-
ECLI:NL:RBDHA:2024:16098 (zaaknummer NL24.25378) en ECLI:NL:RBDHA:2024:16097
(zaaknummer NL24.25377).
2 Zaaknummer NL24.25986).
3 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Zijn de beroepen van eisers ontvankelijk?
- Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraken van 2 oktober 2024 en 6 september 2024 uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijnen heeft gesteld voor het nemen van nieuwe besluiten.5 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestellingen zijn de beroepen van eisers dus ontvankelijk.
Zijn de beroepen van eisers gegrond?
- De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog besluiten heeft genomen op de aanvragen. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
-
De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6 In deze zaak is dit aan de orde.
-
Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij houdt zij rekening met het belang van zowel snelle als zorgvuldige besluitvorming. Dat de beslistermijn van 21 maanden7 waarbinnen de behandelingsprocedure dient te worden afgerond in dit geval is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers in deze zaak al zijn gehoord omtrent hun asielmotieven.
-
De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak besluiten op de aanvragen bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze besluiten te nemen. De rechtbank legt gelet op het voorgaande een kortere nadere beslistermijn op dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 20208.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
- In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom.9 In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet)10 was bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202211 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend was. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
5 ECLI:NL:RVS:2021:774.
6 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8 ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10 De Tijdelijke wet was van kracht van 11 juli 2021 tot 15 april 2025 en is op deze zaken nog van toepassing.
-
De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.12 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-. Deze dwangsom geldt voor eisers gezamenlijk. De minister moet wel afzonderlijk op de aanvragen beslissen, maar de beslissingen die moeten worden genomen hangen nauw met elkaar samen.13
-
Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
-
Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet wordt geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 202214 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
-
De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat de minister binnen zes weken alsnog besluiten op de aanvragen bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
-
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hun een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
11 ECLI:NL:RVS:2022:3353.
12 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
13 ECLI:NL:RVS:2018:3934.
14 ECLI:NL:RVS:2022:3353.
- De rechtbank beschouwt deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Immers, eisers zijn familieleden, hebben dezelfde gemachtigde, hebben hun aanvragen en beroepschriften gelijktijdig ingediend en hebben dezelfde asielgronden. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend.15
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
15 Artikel 3 van het Bpb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 augustus 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.