ECLI:NL:RBDHA:2025:17563 - Rechtbank Den Haag - 8 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.24218 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
en
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is bij uitspraak van 23 januari 2024 gegrond verklaard. De minister heeft op 23 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak naar de rechtbank terugverwezen.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
-
Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
-
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
- In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan; 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden; 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan; 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
-
De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3a dat eiser een asielzoeker in procedure is. Deze grond kan niet aan het tegengeworpen worden omdat deze grond anders van toepassing is op iedere asielzoeker. Er mag dan ook niet naar het terugkeerbesluit worden gekeken. Dit is ook van toepassing op de zware grond onder 3c. Ten aanzien van de lichte gronden stelt eiser dat onder 4a niet is uitgelegd om welke verplichtingen het gaat, onder 4b dat de noodzakelijkheid ontbreekt, onder 4c dat eiser een asielzoeker is en kan verblijven in een asielzoekerscentrum, onder 4d dat middelen aan eiser worden vertrekt door het COA omdat eiser een asielzoeker is en tot slot onder 4e dat verdenking van een misdrijf niet lijdt tot een risico op onttrekking aan het toezicht.
-
De minister heeft op de zitting de lichte grond onder 4e laten vallen.
-
De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3c en de lichte gronden onder 4a, 4b, 4c en 4d aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Eiser heeft geen geldig document, visum of inreisstempel. Ook heeft hij verklaard nooit enig identiteitsdocument te hebben gehad. Dat eiser een asielzoeker in procedure is doet niets af aan de feitelijke juistheid hiervan. Verder is op 23 maart 2023 een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij hier geen gehoor aan heeft gegeven en nooit de EU heeft verlaten. Eiser heeft geen documenten, als bedoeld in artikel 54, lid 1 en onder i, van de Vw, en heeft geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 4.39 van het Vb. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend op 26 november 2022 en deze aanvraag is afgewezen. Vervolgens heeft eiser op 26 april 2023 opnieuw asiel aangevraagd en deze aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard. Eiser staat niet ingeschreven in het BRP, heeft onvoldoende middelen van bestaan en geen vaste inkomstenbron. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
-
De zware gronden onder 3a en 3c en de lichte gronden onder 4a, 4b, 4c en 4d zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Onrechtmatigheid van de maatregel (grondslag)
- Eiser stelt dat de maatregel van begin af aan onrechtmatig is, omdat hij op verkeerde grondslag in bewaring is gesteld. In de maatregel van 27 december 2023 is hij in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, onder a en b, van de Vw. Echter is eiser zijn identiteit al vastgesteld tijdens de vorige maatregel van bewaring. Artikel 59b, onder a, van de Vw is dus ten onrechte aan eiser tegengeworpen.
- Allereerst stelt de rechtbank vast dat de minister artikel 59b, onder a, van de Vw op de zitting heeft laten vallen. Nu de minister grond a heeft laten vallen, zit eiser nog in bewaring op grond van artikel 59b, onder b, van de Vw. Gelet op de zware en lichte gronden die in rechtsoverweging 6 zijn vastgesteld, is eiser terecht in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, onder b, van de Vw. Uit die gronden volgt namelijk een risico op onttrekking aan het toezicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
- Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser verwijst hierbij naar de medische stukken in het dossier. De langdurige detentie is erg belastend voor eiser. Hij kampt namelijk met angsten, psychische problemen, weigert voedsel en vocht en wordt hierdoor steeds vaker onder cameraobservatie (OBS) geplaatst. Eiser is ook bekend in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht. Detentiegeschiktheid is hierbij niet aan de orde.
- De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zijn stelling geen betrekking heeft op de vraag of eiser detentiegeschikt is. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Verder heeft eiser geen medewerking verleend bij de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, verkeerde identiteitsgegevens opgegeven en geen vaste woon- of verblijfplaats. Eiser is in een penitentiair ziekenhuis geplaatst waar adequate zorg aan hem kon worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
-
Eiser stelt dat de belangenafweging door de minister niet tijdig is gemaakt. Voor die belangenafweging geldt een termijn van zes maanden. Er zit een periode van strafrechtelijke detentie tussen de maatregelen van bewaring, maar het is desondanks een aaneengeschakelde periode van detentie. De belangenafweging in de maatregel van bewaring van 27 december 2023 is dus te laat gemaakt.
-
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 juli 20231 volgt dat wanneer de vreemdelingendetentie onderbroken is geweest door strafrechtelijke detentie, deze periode van strafrechtelijke detentie mee moet tellen. Wanneer dan de termijn van zes maanden verstrijkt, zal bij een aansluiteinde hernieuwde maatregel van bewaring alsnog kenbaar een belangenafweging door de minister moeten worden gemaakt. Dat heeft de minister dan ook gedaan in de maatregel van bewaring van 27 december 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
- De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-
ECLI:NL:RVS:2023:2831.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 september 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.