ECLI:NL:RBDHA:2025:17515 - Rechtbank Den Haag - 22 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/153373-24
Datum uitspraak: 22 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 1970 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 oktober 2024, 11 december 2024 (beide pro forma), 11 maart 2025 (regie) en 8 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. G. Vermaak naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 september 2025- ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 te [plaats] , en/of te ’s-Gravenhage, althans in Nederland*, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,* ontucht heeft gepleegd met een of meer van zijn minderjarig(e) pleegkind(eren), althans een of meer aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige*(n)*, te weten [aangever 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, en/of [aangever 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2002, immers heeft hij- die [aangever 1] en/of [aangever 2] meermaals afgetrokken,- zichzelf meermaals laten aftrekken door die [aangever 1] en/of [aangever 2] ,- die [aangever 1] en/of [aangever 2] meermaals een dildo in zijn anus laten brengen,- die [aangever 1] en/of [aangever 2] seksuele opdrachten laten uitvoeren en/of vastleggen, waaronder zich laten vastbinden aan bed, (terwijl) die [aangever 1] en/of [aangever 2] seksuele handelingen op/bij hem uitvoeren, waaronder zijn penis insmeren met rode peper en/of sekspeeltjes/handboeien/touw gebruiken op/bij hem.
3 De bewijsbeslissing
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3. Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4. Bewijsoverwegingen
3.4.1. Inleiding – de kern van de zaak
De verdenking tegen de verdachte is hoofdzakelijk gestoeld op de aangiften uit 2024 van [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) en [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ). Zij zijn inmiddels volwassen, maar kwamen in de tenlastegelegde periode als kind veelvuldig bij de verdachte over de vloer. [aangever 1] was twaalf en miste een vaderfiguur. [aangever 2] was elf en had een belaste jeugd. De verdachte was lange tijd een soort mentor voor hen. Bij [aangever 1] was dat eerst binnen een ‘maatjesproject’ en later maakten ze hun eigen afspraken. [aangever 2] woonde eigenlijk bij een pleeggezin in de buurt, maar kwam vaak bij de verdachte langs. De verdachte deed onder andere leuke dingen met hen en ze logeerden ook wel bij de verdachte thuis (een en ander apart van elkaar). De aangevers hebben ieder voor zich verklaard dat tussen hen en de verdachte seksuele handelingen zoals tenlastegelegd hebben plaatsgevonden. De verdachte ontkent dit stellig. Gevraagd naar een verklaring voor het feit dat [aangever 1] en [aangever 2] hem – volgens verdachte valselijk – van seksueel contact met hen beschuldigen, heeft de verdachte geantwoord dat [aangever 1] gekrenkt is geraakt door het feit dat de verdachte in april 2015 de omgang met hem had beëindigd, omdat hij volgens de verdachte structureel oneerlijk was en afspraken niet nakwam. Kennelijk wil [aangever 1] zichzelf nu financieel verrijken met een schadevergoeding. [aangever 2] is nog altijd woest dat de verdachte hem in 2022 de deur heeft gewezen, hetgeen het begin vormde van [aangever 2] ’s “zwerversbestaan”. En ook hij is op geld uit. [aangever 1] heeft [aangever 2] kennelijk zover gekregen – in verdachtes woorden: gerekruteerd – om ook een valse aangifte te doen.
De verdachte heeft in zijn leven regelmatig relaties gehad met mannen waarin SM een belangrijke rol speelde. Daarbinnen was sprake van machtsspellen met seksuele opdrachten. Rond 2010 kreeg de verdachte zo’n soort relatie met ‘ [naam 1] ’. Een voormalig ‘maatje’ van de verdachte, [naam 2] (hierna: [naam 2] ), werd vanaf 2011, en dus in de ten laste gelegde periode, bij deze relatie betrokken. Hij heeft verklaard dat hij hielp met het uitvoeren van seksopdrachten. Hij moest de verdachte dan bijvoorbeeld martelen, op zijn ballen slaan, spanken, met een wieltje met puntjes over zijn lichaam gaan of een dildo in zijn anus stoppen. Bij deze ‘opdrachten’ werden ook filmopnames gemaakt voor [naam 1] , die op afstand (digitaal) meekeek. De verdachte heeft het bestaan van deze driehoeksrelatie bevestigd. De verdachte stelt dat [aangever 1] ooit een gezipte map met foto’s en filmpjes van die seksuele activiteiten heeft gezien. Verder heeft hij hem later ook over die SM-relatie verteld. [aangever 1] heeft zichzelf bij zijn aangifte in de rol van [naam 2] geplaatst. [aangever 2] heeft geen beeldmateriaal gezien, maar de verdachte heeft hem ooit wel iets over [naam 1] en [naam 2] verteld en [naam 2] heeft het hier ook met hem over gehad. [aangever 1] en [aangever 2] hebben volgens de verdachte ook onderling overlegd. Daarom is het niet gek dat hij dezelfde soort dingen verklaart als [aangever 1] . Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de verdachte een uitgebreide schriftelijke verklaring opgesteld, waarin op inconsistenties en tegenstrijdigheden in de (belastende) verklaringen wordt gewezen, en heeft hij stukken ter weerlegging van de verklaringen overgelegd. Daarin heeft hij tenslotte ook aangevoerd dat [aangever 1] op 22 maart 2024 – dat is ongeveer twee weken voordat hij voor het eerst met de politie ging praten – heeft geprobeerd hem af te persen c.q. chanteren. De verdachte kreeg naar eigen zeggen een Snapchat-bericht van iemand die zich voordeed als “vriend van [aangever 1] ”, maar in feite [aangever 1] moet zijn geweest. Hij wilde dat de verdachte hem € 1.500,- per maand zou betalen. Deed de verdachte dat niet, dan zou [aangever 1] het verhaal over [naam 1] , [naam 2] en de verdachte gaan vertellen, waarbij hij [naam 2] met zichzelf zou verwisselen. De verdachte heeft een filmopname van deze chat gemaakt en deze ook aan de rechtbank doorgestuurd.
De rechtbank zal het alternatieve scenario van de verdachte verderop in dit vonnis verwerpen.
3.4.2. Juridisch kader
Seksuele misdrijven kenmerken zich doordat deze doorgaans betrekking hebben op situaties die zich tussen twee personen, buiten het zicht van anderen, hebben afgespeeld. Daardoor gaat het in de kern vaak om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] staan tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Hoewel in de verklaringen van de aangevers aan bod komt dat ook anderen van het seksuele contact op de hoogte waren, zijn er geen getuigen wier verklaringen duidelijk steun kunnen bieden aan de verklaring van hetzij de aangever(s), hetzij van de verdachte.
Steunbewijs Het is de rechter, op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet toegestaan om het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, uitsluitend te baseren op de verklaring van één persoon. De rechter mag daarom niet tot een bewezenverklaring komen als de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende door ander bewijs worden ondersteund. Onderdelen van het ten laste gelegde feit kunnen echter wel op grond van de enkele verklaring van de aangever worden bewezen, indien zijn verklaring op specifieke punten door de inhoud van ander bewijsmateriaal wordt bevestigd. Dit zogeheten steunbewijs moet dan wel afkomstig zijn uit een andere bron en een voldoende duidelijk verband houden met de verklaring van de aangever.Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting is besproken, moet de strafrechter dan bovendien de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Steunbewijs in de vorm van schakelbewijs Steunbewijs zoals hiervoor aangeduid kan onder omstandigheden worden gevonden in zogenaamd schakelbewijs. Het gaat hierbij om een bewijsconstructie waarbij het bewijs voor het ene feit – zoals de verklaring van het slachtoffer van dat feit – als steunbewijs voor een ander feit kan dienen. Voor de bewijsvoering wordt dan dus mede doorslaggevend geacht dat de verdachte bij een vergelijkbaar feit betrokken is geweest. Dit kan alleen als de manier waarop de feiten zijn begaan – de modus operandi – op essentiële onderdelen overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont.
Betrouwbaarheid In zijn algemeenheid moet zorgvuldig en behoedzaam worden omgegaan met verklaringen van getuigen en (vermeende) slachtoffers in strafzaken. In een zaak als deze, waarin de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, er geen directe getuigen zijn van de verweten seksuele gedragingen en deze gedragingen zich (ruim) tien jaar geleden zouden hebben afgespeeld, geldt dat des te meer. De rechtbank zal dan ook eerst de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] toetsen, door deze te beoordelen op (onder meer) consistentie, volledigheid, accuraatheid en authenticiteit. Daarbij zal de rechtbank ook aandacht besteden aan de door de verdediging gestelde inconsistenties. Het enkele feit dat verklaringen op punten van elkaar verschillen of dat daarin tegenstrijdigheden voorkomen, maakt die verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar ten aanzien van de onderdelen die relevant zijn voor de beoordeling van het aan de verdachte gemaakte verwijt. Zo’n verschil kan namelijk te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet veroorzaakt door tijdsverloop of door emoties die zijn ontstaan naar aanleiding van het delict. Het gaat om de totale indruk van de verklaringen van de aangever en de wijze waarop deze verklaringen zijn afgelegd.
De vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van het slachtoffer moet worden onderscheiden van de vraag of de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is. Dit neemt niet weg dat het steunbewijs kan dienen als controlemiddel voor de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer.
3.4.3. Het oordeel van de rechtbank
Verklaringen [aangever 1] De rechtbank is van oordeel dat [aangever 1] gedetailleerd en consistent heeft verklaard. [aangever 1] heeft op 2 april en 23 april 2024 verklaringen bij de politie afgelegd, die op hoofdlijnen met elkaar overeenkomen. [aangever 1] heeft daarin onder andere benoemd dat hij regelmatig bij de verdachte in [plaats] bleef logeren. Na een paar maanden moest [aangever 1] de verdachte aftrekken. Dit speelde ongeveer twee jaar, tot halverwege 2013. Op enig moment escaleerde het en kreeg alles een meer excentriek karakter, doordat er ook objecten moesten worden gebruikt. De verdachte liet [aangever 1] een tas zien met seksspeeltjes, touw, dildo’s en andere voorwerpen. Hij wilde dat [aangever 1] daarmee ook seksuele handelingen bij de verdachte ging uitvoeren. [aangever 1] moest bijvoorbeeld met voorwerpen de verdachte vastbinden en hem daarna aftrekken of met een dildo anaal penetreren. Ook was er een soort ‘pizzasnijder’ waarmee [aangever 1] over verdachtes huid heen moest gaan. Dit had te maken met een spel tussen de verdachte en [naam 1] : die gaf seksopdrachten. Dat vertelde de verdachte [aangever 1] ook. De uitvoering van deze opdrachten moest ook door [aangever 1] worden vastgelegd op beeld met de telefoon van de verdachte, als bewijs voor [naam 1] . Dit heeft volgens [aangever 1] nog een jaar of minder geduurd. Het meest is de volgende opdracht [aangever 1] bijgebleven: hij moest de verdachte vastbinden aan het hoofd en de poten van zijn bed, zodat hij gespreid erop lag. Toen wilde [naam 1] dat [aangever 1] een rode peper openbrak en over de penis van de verdachte smeerde. De verdachte ging daar niet goed op en [aangever 1] moest de touwen losmaken, zodat hij kon douchen. [aangever 1] weet dat nog best wel goed. Verklaringen [aangever 2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft ook [aangever 2] gedetailleerd en consistent verklaard. [aangever 2] heeft op vier momenten verklaringen afgelegd. Op 8 juni 2024 heeft de politie hem gebeld. Op 6 juli 2024 heeft hij aangifte gedaan en op 16 augustus 2024 en 8 mei 2025 heeft hij aanvullende verklaringen afgelegd. In deze verklaringen heeft [aangever 2] op hoofdlijnen steeds hetzelfde verklaard en heeft hij gaandeweg steeds meer details gegeven over het gebeurde.
Op 8 juni 2024 zegt [aangever 2] meteen nadat de verbalisant heeft verteld dat er een onderzoek naar de verdachte loopt, maar zonder daarbij de verdenking te hebben genoemd: “die vieze pedofiel, hij heeft zo veel rare shit gedaan. En die vieze vriend van hem, [naam 1] .” De verdachte had volgens [aangever 2] een kist met handboeien en hij had dan allemaal plannetjes met die vriend. Dan had [verdachte] een spelletje verloren en dan moest [aangever 2] van [naam 1] een dildo in de kont van de verdachte stoppen.
In zijn aangifte van 6 juli 2024 zegt [aangever 2] dat hij elf was. Het begon met [naam 1] . Van verdachte zouden foto’s worden doorgestuurd als hij niet [naam 1] opdrachten uitvoerde. [aangever 2] moest een dildo in verdachtes kont duwen en dan kreeg hij daar geld voor. [aangever 2] moest van alles bij de verdachte doen. De verdachte hield ervan gemarteld te worden. De verdachte had een kast met een slot met allemaal martelspullen erin, handboeien en zo, dingen met naalden die hij over verdachtes lichaam moest rollen. [aangever 2] moest hem vastbinden. Als hij het niet deed, zou [naam 1] de naaktfoto’s van [verdachte] doorsturen. Hij moest ook aan verdachtes pik trekken.
Op 16 augustus 2024 verklaart [aangever 2] dat hij via KIK-messenger in contact was gekomen met [naam 1] . Die had de verdachte helemaal onder de duim en chanteerde hem. [aangever 2] moest de verdachte vastbinden op bed, een dildo in zijn kont duwen en aftrekken en met een rollertje met staafjes en puntjes over zijn buik gaan. Er stond een camera op een paal. Hij had contact met [naam 1] via KIK. Op 8 mei 2025 zegt [aangever 2] wederom dat hij elf was toen er voor het eerst seksuele handelingen plaatsvonden, de laatste keer was toen hij veertien was. Hij verklaart nu specifieker over hoe [naam 1] hem zo ver had gekregen dat hij seksuele opdrachten ging uitvoeren en hoe het “spel” met de verdachte werkte. Verdachte moest een bepaalde opdracht van [naam 1] uitvoeren. [aangever 2] kreeg die opdracht via een bericht van [naam 1] en moest de camera aanzetten. Deed [aangever 2] het niet, dan zou een naakt- of bondagefoto worden doorgestuurd naar een van verdachtes medewerkers. De verdachte liet het allemaal toe. Soms wilde [aangever 2] niet, maar dan zei de verdachte: “kom op”. Hij wilde niet dat zijn bedrijf eraan ging. [aangever 2] verklaart ook op 8 mei 2025 weer dat hij de verdachte moest vastbinden en aftrekken of met een rond dingetje met spijkers eraan over hem heen moest rollen. De seksspullen lagen in een kast met een slot in de tussenruimte/garagehal die grenst aan de schuur/VR-ruimte. Betrouwbaarheid [aangever 1] en [aangever 2] De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] authentiek van aard zijn en dat hun verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat zij beiden consistent hebben verklaard over het gebeurde, daarover veel sprekende details hebben gegeven en ook veel informatie hebben verstrekt over de achtergrond daarvan, namelijk de SM-relatie met [naam 1] en de opdrachten die de verdachte in dat kader van hem kreeg. Dat van die relatie sprake was, heeft de verdachte zelf bevestigd. [aangever 1] en [aangever 2] hebben verder – op verschillende momenten en onafhankelijk van elkaar – verklaringen afgelegd die ten aanzien van de ‘modus operandi’ op essentiële onderdelen overeenkomen en kenmerkende gelijkenissen vertonen. Dat gegeven vergroot de betrouwbaarheid van hun verklaringen des te meer. Specifieke voorwerpen waarover de beide aangevers hebben verklaard, zoals het werktuig dat [aangever 1] een “pizzasnijder” noemde en dat door [aangever 2] als een “ding met naalden” of “rollertje met staafjes en puntjes” werd aangeduid, zijn tenslotte daadwerkelijk bij de doorzoeking van de woning van de verdachte aangetroffen. In de inconsistenties of tegenstrijdigheden die de verdediging ten aanzien van de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] heeft belicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaringen onbetrouwbaar te achten. Hierbij gaat het namelijk telkens om verschillen op detailniveau, waaruit naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie kan worden getrokken dat de verklaringen in hun geheel ongeloofwaardig zijn, of om tegenwerpingen van de verdachte die niet verifieerbaar zijn of niet aantonen dat hetgeen door de aangevers is verklaard niet kan kloppen.
Alternatief scenario Tot slot schuift de rechtbank het alternatieve scenario van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank gelooft om te beginnen al niet dat de door de verdachte veronderstelde boosheid van [aangever 1] over de beëindiging van de omgang met hem in 2015, voldoende reden zou vormen om de verdachte – maar liefst negen jaar later – valselijk te beschuldigen van ernstige zedenmisdrijven, met alle mogelijke gevolgen voor hem van dien. Daartegen pleit ook de omstandigheid dat [aangever 1] al in 2019 bij zijn huisarts heeft aangegeven dat sprake was geweest van seksueel misbruik in het verleden. Daarnaast heeft een vriend van [aangever 1] verklaard dat [aangever 1] al in 2020 had besproken dat hij seksuele ervaringen met de verdachte had gehad. In het scenario van de verdachte moet het wel zo zijn dat deze uitingen onderdeel vormen van een pas vier tot vijf jaar daarna uitgevoerd plan om de verdachte valselijk te beschuldigen. De rechtbank kan dat niet geloven. [aangever 1] heeft ook duidelijk verklaard wat de directe aanleiding was voor het pas na al die jaren doen van aangifte, namelijk het feit dat de verdachte contact met hem zocht via social media. In die week had [aangever 1] een tentamen dat cruciaal was om zijn opleiding te halen. Hij kon zich door het contact met de verdachte niet meer concentreren en merkte dat hij er heel erg mee zat. Hij had al jarenlang overwogen om ermee naar de politie te gaan, maar schaamde zich. Door het contact met de verdachte en ook vanwege de verjaringstermijn dacht hij: ik moet er wat mee.
De rechtbank vindt het verder onvoorstelbaar dat [aangever 1] , door het enkele zien van een map met foto’s en filmpjes van seksuele activiteiten van de verdachte en [naam 2] en door hetgeen de verdachte [aangever 1] daarover zou hebben verteld, die gebeurtenissen met precisie zou hebben kunnen duiden, onthouden en er na vele jaren in zou slagen deze te reproduceren via een aangifte met zichzelf in een slachtofferrol. Dat geldt temeer voor [aangever 2] , die minstens even gedetailleerd heeft verklaard als [aangever 1] , maar volgens de verdachte helemaal nooit beeldmateriaal heeft gezien en alles van de verdachte en [naam 2] zou moeten hebben vernomen. Voor [aangever 2] geldt net als voor [aangever 1] dat de rechtbank niet gelooft dat zijn eventuele boosheid over het feit dat de verdachte hem op enig moment de deur wees, voldoende aanleiding zou zijn om veel later een valse aangifte te doen. De verdachte heeft zijn stelling dat [aangever 1] [aangever 2] zou hebben ‘gerekruteerd’ om een valse aangifte te doen en met hem daarover zou hebben overlegd, tenslotte op geen enkele manier onderbouwd.
De video die de verdachte heeft overgelegd, waarin een vermeende poging tot afpersing door (een vriend van) [aangever 1] via Snapchat te zien zou zijn, maakt het voorgaande niet anders, al is het maar omdat de authenticiteit van de video niet kan worden geverifieerd. Gevraagd waarom hij deze informatie pas vlak vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak via zijn schriftelijke verklaring heeft gedeeld, na zich eerder geheel op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, heeft de verdachte geantwoord dat hij nog steeds van [aangever 1] hield en dat hij hem niet wilde blootstellen aan het risico van strafrechtelijke vervolging. De rechtbank vindt het echter niet geloofwaardig dat de verdachte, nadat hij in april 2024 eenmaal door [aangever 1] was beschuldigd van ernstige zedenmisdrijven en als verdachte was aangemerkt, er al die tijd voor zou hebben gekozen om het belang van een leugenaar boven dat van zichzelf te stellen, terwijl hij met de video – even uitgaande van de juistheid van verdachtes scenario – tijdig zijn onschuld had kunnen aantonen, of daarnaar op zijn minst onderzoek had kunnen laten doen. Bovendien is de verdachte nu alsnog met de video gekomen, wat zijn verklaring nog minder geloofwaardig maakt.
Conclusie betrouwbaarheid Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] betrouwbaar en voor het bewijs bruikbaar zijn.
Steunbewijs verklaringen [aangever 1] en [aangever 2] De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er voor de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] steunbewijs voorhanden is. De rechtbank ziet in het dossier meerdere bewijsmiddelen die de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] ondersteunen en die uit een andere bron dan hun eigen verklaringen afkomstig zijn.
Ten aanzien van [aangever 1] zijn er de al genoemde melding bij de huisarts en de verklaring van zijn vriend [naam 3] , die heeft verklaard dat [aangever 1] in 2020 vertelde dat hij met [verdachte] seks had gehad en dat [aangever 1] toen heel zenuwachtig was.Ten aanzien van beide aangevers geldt dat de verdachte zelf heeft bevestigd dat zijn seksleven (mede) door BDSM gekenmerkt wordt, dat een onderdeel hiervan was dat de verdachte in de tenlastegelegde periode middels opdrachten van [naam 1] aan seksueel gerelateerde martelingen werd onderworpen en dat deze ook op beeld werden vastgelegd. Verder zijn er in de woning van de verdachte seksuele attributen gevonden, die overeenkomen met de voorwerpen die [aangever 1] en [aangever 2] in hun verklaringen hebben benoemd en zijn er op de telefoon van de verdachte foto’s aangetroffen van vastgebonden, kennelijk minderjarige jongens. De rechtbank gelooft niet dat dit, zoals de verdachte heeft verklaard, slechts “thumbnails” waren die moeten worden gezien als bijvangst bij andere, normale afbeeldingen. De foto’s passen qua aard bij SM en het daarbij betrekken van minderjarige jongens, zoals tenlastegelegd. Daarom ziet de rechtbank deze als steunbewijs. Tenslotte, maar niet in het minst, zijn er nog kenmerkende gelijkenissen in de seksuele activiteiten waarover [aangever 1] en [aangever 2] hebben verklaard, waardoor de rechtbank in hun verklaringen schakelbewijs ziet dat hun verklaringen over en weer ondersteunt. Zo hebben ze beiden verklaard dat de verdachte door hen aan seksuele martelingen – zoals het vastbinden aan bed, aftrekken, anale penetratie met een dildo of pijniging door een roller met naalden – werd onderworpen, dat deze martelingen door een online contactpersoon genaamd [naam 1] werden opgedragen en dat de uitvoering van de opdrachten op beeld werd vastgelegd. Al deze omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – leiden de rechtbank tot de conclusie dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om de ten laste gelegde seksuele handelingen, voor zover deze op de door de aangevers uitgevoerde martelingen betrekking hebben, bewezen te achten. De rechtbank zal echter niet bewezen verklaren dat de verdachte [aangever 1] en [aangever 2] heeft afgetrokken. De rechtbank acht de verklaring van [aangever 1] in zoverre wel betrouwbaar en geloofwaardig, maar dit onderdeel van de tenlastelegging wordt niet (voldoende) concreet door bewijs uit een andere bron ondersteund zodat hiervoor dus onvoldoende wettig bewijs aanwezig is. [aangever 2] heeft verder zelf verklaard dat de verdachte nooit aan hem heeft gezeten.
Medeplegen De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd, omdat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de online contactpersoon [naam 1] , die de seksuele opdrachten gaf die de aangevers bij de verdachte hebben moeten uitvoeren.
3.5. De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit feiten wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, ontucht heeft gepleegd met aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarigen, te weten [aangever 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, en [aangever 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2002, immers heeft hij- zichzelf meermaals laten aftrekken door die [aangever 1] en [aangever 2] ,- die [aangever 1] en [aangever 2] meermaals een dildo in zijn anus laten brengen,- die [aangever 1] en [aangever 2] seksuele opdrachten laten uitvoeren en vastleggen, waaronder zich laten vastbinden aan bed, terwijl die [aangever 1] en [aangever 2] seksuele handelingen bij hem uitvoeren, waaronder zijn penis insmeren met rode peper en sekspeeltjes/handboeien/touw gebruiken op hem.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest en een taakstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten De verdachte heeft zich schuldig gemaakt het plegen van ontucht met twee minderjarige jongens, die aan zijn zorg en waakzaamheid waren toevertrouwd. Hij heeft hen lange tijd bij een rollenspel betrokken, waarbij zij in opdracht van een online contactpersoon seksuele (BDSM-)handelingen bij de verdachte moesten uitvoeren. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten langdurige en ernstige emotionele schade bij jonge slachtoffers kan toebrengen en aan een (verdere) normale en gezonde seksuele ontwikkeling in de weg kan staan. De verdachte heeft met zijn handelen de jongens, die vanwege hun achtergrond en/of thuissituatie kwetsbaar waren en behoefte hadden aan extra ondersteuning, ernstig beschadigd. Hij heeft de jongens in een positie gebracht waarin ze geen andere optie wisten dan het misbruik te ondergaan. De rechtbank rekent dat de verdachte extra aan. Verder heeft de verdachte met zijn handelen enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften, misbruik gemaakt van de ongelijke machtsverhouding tussen hem en de minderjarigen, en het vertrouwen dat de minderjarigen en hun dierbaren in hem hadden gesteld op grove wijze geschaad. Daarnaast acht de rechtbank het kwalijk dat de verdachte het feit kennelijk heimelijk en berekenend heeft gepleegd, waardoor het misbruik lange tijd onopgemerkt is gebleven. Tot slot weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft willen nemen en de aangevers er ten onrechte van heeft beschuldigd tegen hem te hebben samengespannen in een poging er financieel voordeel uit te kunnen halen. De ervaring leert dat dit voor de slachtoffers extra leedtoevoegend werkt.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 december 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van Pro Justitia-rapporten met betrekking tot de verdachte van 15 november 2024 (psychiatrisch onderzoek) en 10 december 2024 (psychologisch onderzoek), waarin wordt geconcludeerd dat bij de verdachte geen stoornissen zijn vastgesteld en dat het recidiverisico laag tot matig is. Er is geen aanleiding om de verdachte binnen een strafrechtelijk kader te behandelen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 29 november 2024 en 15 augustus 2025, waaruit volgt dat sprake is van een matig-laag recidiverisico. De reclassering heeft (meest recentelijk) geadviseerd bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Straf Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende en mede gelet op uitspraken in min of meer soortgelijke zaken, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Deze straf is lager dan geëist. Dat komt doordat de rechtbank niet bewezen verklaart dat de verdachte [aangever 2] en [aangever 1] (in Den Haag of [woonplaats] ) heeft afgetrokken. De rechtbank ziet, gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering, geen aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank ziet ook onvoldoende aanleiding om een contactverbod – zoals door [aangever 1] is verzocht – aan de verdachte op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis In deze strafzaak is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst totdat door de rechtbank einduitspraak is gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat een vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd van ten minste even lange duur als de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, geen toereikende grond vormt voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Die beslissing moet berusten op een afweging van de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. Zij moet een op de voorliggende zaak toegesneden motivering bevatten waaruit blijkt dat de rechter de genoemde belangenafweging heeft gemaakt en dat in het concrete geval (alsnog) voortzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. In die belangenafweging kan wel worden betrokken dat de verdachte wordt veroordeeld en dat daarbij een straf of maatregel van een zekere duur wordt opgelegd, in die zin dat daarmee een groter gewicht toekomt aan de desbetreffende grond(en) voor de voorlopige hechtenis. Ook kan daarin een rol spelen in hoeverre de verdachte zich heeft gehouden aan de specifieke schorsingsvoorwaarden en wat het effect daarvan is geweest (HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987). Aan het bevel tot voorlopige hechtenis in deze zaak ligt gevaar voor herhaling ten grondslag. De belangen van de verdachte zijn kort gezegd gelegen in het kunnen voortzetten van zijn bedrijf en privéleven. Het recidivegevaar is volgens de deskundigen en de reclassering matig-laag. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte vanaf 12 december 2024 geschorst onder bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft in haar rapport van 15 augustus 2025 vermeld dat de verdachte zich daaraan heeft gehouden. De reclassering heeft geen signalen die wijzen op overtreding van één van de voorwaarden.
Afweging van de belangen van strafvordering tegen de belangen van de verdachte leidt de rechtbank tot het oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in dit geval niet noodzakelijk is. De voorlopige hechtenis van de verdachte blijft dus geschorst.
7 De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen
[aangever 1] en [aangever 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 196.817,32, bestaande uit € 78.817,32 aan materiële schade, € 18.000,- aan immateriële schade en € 100.000,- aan toekomstige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [aangever 1] op het punt van de toekomstige schade niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Voor het overige heeft de officier van justitie tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen geconcludeerd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen, in het geval dat de verdachte wordt vrijgesproken, niet-ontvankelijk in de vorderingen dienen te worden verklaard. Subsidiair is ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [aangever 1] bepleit om de gevorderde immateriële schade (voor een deel) te matigen en de vordering voor het overige grotendeels af te wijzen, en ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [aangever 2] verzocht deze te matigen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1. De vordering van benadeelde partij [aangever 1]
Materiële schade De vordering is op het punt van de zorgkosten namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en naar het oordeel van de rechtbank namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks deze materiële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 142,43. De rechtbank zal de benadeelde partij echter niet-ontvankelijk in de vordering verklaren voor zover deze op studievertraging betrekking heeft, omdat dit deel van de vordering namens de verdachte (gemotiveerd) is betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan deze schade slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft in zijn jeugd meermalen ingrijpende seksuele handelingen met de verdachte verricht en naar aanleiding hiervan psychologische hulp gezocht. Het psychische letsel is voldoende met stukken onderbouwd. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank recht op smartengeld op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, op de grond dat er sprake is van psychisch letsel dat een aantasting van de persoon op andere wijze oplevert.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade volledig toewijzen.
Toekomstige schade Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat deze schade is gevorderd met het oog op een eventueel hoger beroep en de (wettelijke) onmogelijkheid om de hoogte van de vordering van de benadeelde partij na berechting in eerste aanleg te wijzigen. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Toe te wijzen bedrag De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 18.142,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2025 ten aanzien van € 142,43 en vanaf 31 december 2016 ten aanzien van € 18.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 142,43 aan materiële schade en € 18.000,- aan immateriële schade.
Proceskosten Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.142,43, bestaande uit € 142,43 aan materiële schade en € 18.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2025 over een bedrag van € 142,43 en vanaf 31 december 2016 over een bedrag van € 18.000,-, tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [aangever 1] .
7.3.2. De vordering van benadeelde partij [aangever 2]
Immateriële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft in zijn jeugd meermalen ingrijpende seksuele handelingen met de verdachte verricht. Het psychische letsel is voldoende met stukken onderbouwd. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank recht op smartengeld op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, op de grond dat er sprake is van psychisch letsel dat een aantasting van de persoon op andere wijze oplevert.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 18.000,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Toe te wijzen bedrag De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 18.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Proceskosten Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [aangever 2] .
8 De inbeslaggenomen voorwerpen
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen – te weten een harddisk, een adapter, haken, touw, handschoenen, banden en meerdere seksspeeltjes van de verdachte – zullen worden verbeurdverklaard.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair – indien de verdachte wordt vrijgesproken – om teruggave van de inbeslaggenomen goederen verzocht en subsidiair – in geval van een veroordeling – zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bepalen dat de onder 1 tot en met 8 op de beslaglijst vermelde voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding voor verbeurdverklaring.
9 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen en zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 248 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
10 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 165 (honderdvijfenzestig) dagen, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] toe tot een bedrag van € 18.142,32 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 mei 2025 ten aanzien van € 142,32 en vanaf 31 december 2016 ten aanzien van € 18.000,- tot de dag waarop deze bedragen zijn betaald, te betalen aan [aangever 1] ;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [aangever 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] toe tot een bedrag van € 18.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2016 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 2] ;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] voor het overige niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [aangever 2] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.142,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2025 over een bedrag van € 142,43 en vanaf 31 december 2016 over een bedrag van € 18.000,-, tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald*,* ten behoeve van [aangever 1] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2016 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,* ten behoeve van [aangever 2] ;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen, te weten: (1) 1 STK harddisk, (2) 1 STK speelgoed, (3) 1 STK adapter, (4) 1 STK handschoen, (5) 4 STK band, (6) 2 STK speelgoed, (7) 6 STK gereedschap, en (8) 1 STK touw;
bepaalt dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte voortduurt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R. van Hattum, voorzitter, mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter, mr. R.J. Wortelboer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Aksu, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2025.