Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17477 - Vreemdelingenbewaring: geannuleerde vlucht geen bewijs van onvoldoende voortvarendheid - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1747723 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een geannuleerde vlucht niet automatisch betekent dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt bij een uitzetting. Wanneer direct na de annulering nieuwe stappen worden gezet om een nieuwe vlucht te boeken, kan de bewaringsmaatregel rechtmatig blijven en het beroep ongegrond zijn.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.42889

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),

en

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.[1]

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken als waarnemer van eisers gemachtigde, gehoord via een videoverbinding. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Eiser is geboren op [datum] 1959 en heeft de Servische nationaliteit.

  2. Verweerder heeft vanwege het ontbreken van rechtmatig verblijf de maatregel van bewaring terecht gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.

  3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden[2] zijn daartoe in de maatregel vermeld dat eiser:

En als lichte gronden[3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:

  1. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn, zodat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Deze gronden zijn in de maatregel voldoende feitelijk toegelicht om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring zelfstandig dragen.

  2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, omdat eiser eerder had kunnen worden uitgezet. Er is eerder een vlucht geboekt en nadien geannuleerd, omdat eisers documenten niet tijdig op Schiphol konden zijn. Dat is aan verweerder toe te rekenen, aldus eiser.

  3. Anders dan eisers stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting. Zo heeft op 2 september 2025 een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser. Op dezelfde dag is een vlucht aangevraagd, waarna op 4 september 2025 de vluchtgegevens voor een vlucht op 8 september 2025 zijn ontvangen. Het annuleren van deze vlucht maakt nog niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verweerder heeft onmiddellijk na ontvangst van eisers documenten op 8 september 2025 opnieuw een vlucht aangevraagd. Op 11 september 2025 zijn de vluchtgegevens voor een vlucht op 18 september 2025 ontvangen. Deze zijn op dezelfde dag met eiser gedeeld.

  4. Ook verder is er geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.

  5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep ongegrond; en  wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 23 september 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.


Voetnoten

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.