ECLI:NL:RBDHA:2025:17466 - Rechtbank Den Haag: Gronden voor Vreemdelingenbewaring en Toepassing Lichter Middel - 23 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het niet voldoen aan een eerdere vertrekplicht en het te kennen geven niet te willen terugkeren zijn voldoende zware gronden die de maatregel dragen. Een lichter middel was niet passend omdat een meldplicht al zonder resultaat was toegepast.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42529
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en
(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025, tegelijk met de zaak NL25.42534 (het beroep tegen de maatregel van bewaring van de zoon van eiseres), met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de collega van gemachtigde, mr. T. Barnasconi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
- In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, als zware gronden vermeld dat eiseres:3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiseres:4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1. Eiseres betwist alle zware gronden en de lichte gronden 4b, 4c en 4d. Eiseres betoogt daarbij allereerst dat geen sprake is van een risico op onttrekking, omdat eiseres zich feitelijk niet aan het toezicht kan onttrekken gelet op haar kwetsbare situatie en die van haar zoon. Haar zoon is namelijk afhankelijk van zijn medicatie en zij is mantelzorger voor hem. Daarnaast spreken zij beiden geen Nederlands, hebben zij geen netwerk en hebben zij, behoudens één nacht, altijd in een opvang verbleven. Dit maakt dat het risico op onttrekking niet aannemelijk is.
1.2. De rechtbank merkt allereerst op dat aan de maatregel van bewaring niet enkel het risico op onttrekking ten grondslag is gelegd, maar ook de omstandigheid dat eiseres de voorbereiding van het vertrek ontwijkt of belemmert. Dit moet blijken uit de gronden van de maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zware gronden 3c en 3i feitelijk juist en blijkt hieruit voldoende dat eiseres de voorbereiding van het vertrek ontwijkt of belemmert. Het betoog van eiseres in het kader van zware grond 3c dat de vertrekplicht uit 2019 al lange tijd geleden is en de minister deze daarom niet meer kon tegenwerpen, volgt de rechtbank niet. De minister heeft namelijk ook gewezen op de afwijzing van het asielverzoek van eiseres uit 2024, waardoor eiseres weer een vertrekplicht had en daaraan niet heeft voldaan. Dat eiseres niet in staat was om zelfstandig haar vertrek te regelen maakt niet dat er geen vertrekplicht gold. De minister heeft hierover op zitting terecht opgemerkt dat zij DT&V had kunnen inschakelen om tot vertrek te komen. Hiermee is zware grond 3c feitelijk juist. Ook zware grond 3i is feitelijk juist. Eiseres heeft namelijk in verschillende vertrekgesprekken aangegeven niet terug te willen naar Vietnam en zij is ook niet zelfstandig teruggekeerd. Het betoog van eiseres dat het voor haar niet duidelijk was dat zij hulp kon krijgen van een re-integratiepartner in Vietnam en zij daarom niet bereid was om zelfstandig te vertrekken, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de grond 3i. Bovendien is in het vertrekgesprek van 20 augustus 2025 gewezen op re-integratiepartners die terugkeer kunnen ondersteunen en daarbij ook kunnen ondersteunen bij de medische situatie van de zoon van eiseres. Ook in dit gesprek heeft eiseres te kennen gegeven niet te willen vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de zware gronden 3c en 3i de maatregel van bewaring voldoende dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel? 2. Eiseres betoogt dat volstaan had moeten worden met een lichter middel, zoals bijvoorbeeld een meldplicht en hulp van DT&V bij terugkeer.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel. Eiseres zat namelijk voorafgaand aan de inbewaringstelling in een vrijheidsbeperkende locatie waarbij al een meldplicht gold. Uit de vertrekgesprekken blijkt dat meermaals is geprobeerd om, met hulp van DT&V, tot zelfstandig vertrek te komen maar dit wilde eiseres niet. De minister heeft dus al geprobeerd met een lichter middel tot het vertrek van eiseres te komen, maar zonder resultaat. Daar komt bij dat de minister in de maatregel kenbaar rekening heeft gehouden met de medische klachten van de zoon van eiser.
Had de minister de inbewaringstelling moeten beëindigen op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000? 3. Eiseres betoogt dat de minister op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 de bewaring had moeten beëindigen op het moment dat zij bij het vertrekgesprek van 11 september 2025 aangaf toch te willen vertrekken en daarbij ook vluchtgegevens zijn verstrekt, waardoor ook de gelegenheid bestond om te vertrekken.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de minister de bewaring niet te beëindigen op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt namelijk dat een vreemdeling zijn verklaring om te vertrekken voldoende concreet dient te maken, bijvoorbeeld door het boeken van een vlucht.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Zie bijvoorbeeld: ABRvS 17 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3082 en ABRvS 12 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1395.
Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.