Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17465 - Opvolgende asielaanvraag: bewijswaarde van kopieën en dubieuze documenten - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1746523 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een opvolgende asielaanvraag terecht niet ontvankelijk is verklaard. Kopieën van documenten met een twijfelachtige opmaak en een document dat volgens Bureau Documenten waarschijnlijk niet authentiek is, vormen geen relevante nieuwe elementen of bevindingen die tot een andere beoordeling kunnen leiden.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.30813

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),

en

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het niet eens met dit besluit en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op 19 februari 2024 een (opvolgend) aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 juli 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de minister eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgaande procedure

  1. Eiser heeft eerder op 2 oktober 2020 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 1 december 2021 afgewezen, omdat hij de gestelde identiteit ongeloofwaardig heeft bevonden. Daarnaast zijn eisers verklaringen met betrekking tot de gestelde problemen vanwege het overlijden van zijn vriendin ook ongeloofwaardig bevonden. Het beroep van eiser tegen dat besluit is op 4 januari 2022 ongegrond verklaard.[1] Het hoger beroep is op 9 februari 2022 ongegrond verklaard.[2]Dit besluit staat daarmee in rechte vast.

Het asielrelaas

  1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag van 2 oktober 2020 ten grondslag gelegd dat zijn vriendin op zeventienjarige leeftijd is besneden door zijn pleegmoeder. Toen zij aan het herstellen was, heeft eiser geslachtsgemeenschap met haar gehad. Vervolgens is zij onwel geworden en naar het ziekenhuis gebracht waarna zij is overleden. Eiser wordt door de vader van zijn vriendin, die een belangrijke functie binnen het leger heeft, en door zijn pleegmoeder aansprakelijk gesteld voor haar dood.

Het bestreden besluit

  1. Op 19 februari 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Aan deze aanvraag heeft eiser nieuwe documenten ten grondslag gelegd om zijn eerdere asielrelaas te onderbouwen, namelijk een kopie van zijn identiteitsdocument, een oproep van de politie en een kopie van de overlijdensakte van zijn overleden vriendin.

5.1. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem sprake is van een opvolgend aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De minister heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 1 december 2021 en heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.

5.2. De oproep van de politie is onderzocht door Bureau Documenten.[3] Uit de verklaring van onderzoek volgt dat de opmaak en afgifte van het document afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Hierdoor is de conclusie van het onderzoek dat het document waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.

Heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen? 6. Eiser voert aan dat hij relevante nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die in samenhang bezien zijn asielrelaas bevestigen. Eiser voert ten aanzien van de kopie van zijn identiteitsdocument aan dat hij deze recent via een oude bekende heeft ontvangen. Hij is van mening dat deze kopie, ook al is het geen origineel, zijn identiteit aannemelijk maakt. Eiser heeft de kopie nu pas overgelegd, omdat hij na zijn vorige asielprocedure op zoek is gebleven naar documenten. De minister mag dit document niet terzijde schuiven alleen omdat het een kopie is en hij wijst daarbij op het arrest L.H.[4] Ten aanzien van de politieoproep voert eiser aan dat dit een authentiek document is die de politie aan zijn stiefmoeder heeft gegeven en waarop zijn naam voorkomt. Eiser betoogt dat hij hiermee zijn identiteit verder aannemelijk maakt. Eiser betwist de conclusie die door Bureau Documenten is gegeven en voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen.[5] Hij wijst daarbij op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).[6] Eiser voert aan dat in Guinee dit soort documenten niet gestandaardiseerd zijn en daardoor veel van elkaar kunnen afwijken qua opmaak.[7] Daarnaast vermeldt het onderzoeksrapport dat het document afwijkt wat betreft de afgifte. Volgens eiser is dit opmerkelijk, aangezien de afgifte geen onderwerp van onderzoek kan zijn geweest omdat het document daarover geen informatie bevat. Verder voert eiser aan dat ‘waarschijnlijk’ niet de hoogste gradatie van zekerheid is en dus niet is uitgesloten dat het document authentiek is. Ter onderbouwing heeft eiser twee voorbeeldoproepen overgelegd die volgens hem sterk lijken op zijn politieoproep. Eiser voert daarnaast aan dat hij te laat op het onderzoeksrapport van Bureau Documenten heeft kunnen reageren, hetgeen in strijd is met de beginselen van goede samenwerking. Ten aanzien van de kopie van de overlijdensakte erkent eiser dat dit wederom geen origineel document is maar voert hij aan dat een foto daarvan het asielrelaas wel verder aannemelijk maakt. Volgens eiser had de opmaak van deze overlijdensakte, net als de kopie van het identiteitsdocument, door de minister gecontroleerd kunnen worden.

6.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Ten aanzien van de kopie van het identiteitsdocument heeft de minister terecht opgemerkt dat de opmaak van de kopie twijfelachtig is, en indicaties van mogelijke aanpassingen bevat. De rechtbank is van oordeel dat in een opvolgend procedure de late overlegging van een kopie met twijfelachtige opmaak onvoldoende is om het eerdere oordeel te herzien. De rechtbank stelt vast dat het er niet om gaat of eiser ook het originele identiteitsdocument had kunnen overleggen, maar om de vraag wat de bewijswaarde van de kopie is, zo volgt uit arrest L.H. Omdat eerder op coherente en overtuigende wijze is vastgesteld dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is, is de rechtbank van oordeel dat de bewijskracht van deze kopie met twijfelachtige opmaak in dit geval zo laag is dat het niet kan worden aangemerkt als een relevant nieuw element of bevinding. Ten aanzien van de oproep van de politie is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht de conclusie van Bureau Documenten heeft gevolgd dat het document waarschijnlijk niet authentiek is. Het feit dat documenten in Guinee kunnen verschillen in opmaak doet hier niet aan af, omdat Bureau Documenten hiervoor een specifieke deskundigheid heeft gebruikt en verschillende verschijningsvormen heeft onderzocht. [8] Dat ‘waarschijnlijk’ niet de maximale zekerheid biedt, betekent volgens de rechtbank niet dat getwijfeld hoeft te worden aan het onderzoek. Zonder tegenbewijs mocht de minister aan deze conclusie vasthouden.[9] De precieze totstandkoming van de conclusies worden namelijk met goede redenen, zoals aangegeven in de vakbijlage[10], niet gedeeld. Daarnaast stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is, waardoor de politieoproep, zelfs indien deze echt bevonden was en nog actueel is, niet kan worden gevolgd. Het document is daarmee niet relevant en kan niet leiden tot een ander oordeel. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende de gelegenheid heeft gehad om op het onderzoek van Bureau Documenten te reageren en dat de wijze van afgifte wel degelijk een onderdeel van het onderzoek is geweest. De twee overgelegde voorbeeldoproepen maken het voorgaande niet anders, nu deze oproepen niet op eiser zelf zien en een stuk nieuwer zijn dan de overgelegde oproep van eiser, waardoor de verschijningsvormen veranderd kunnen zijn. Ten aanzien van de overlijdensakte stelt de minister zich terecht op het standpunt dat deze, net als de kopie van het identiteitsdocument, niet origineel is waardoor deze niet op echtheid te onderzoeken is. Een document is namelijk authentiek als het origineel en onvervalst is en is afgegeven door een daartoe bevoegde instantie.[11] De rechtbank is het met de minister eens dat deze kopie daar niet aan voldoet en daardoor een lagere bewijswaarde heeft. Een foto van de overlijdensakte kan niet opwegen tegen de inconsequente en tegenstrijdige verklaringen van eiser tijdens zijn eerdere asielprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Rechtbank Den Haag, zp. Rotterdam, 4 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:37.

ABRvS 9 februari 2022, zaaknummer 202200183/1/V2 (niet gepubliceerd); zie dossierstuk 157.

Zie dossierstuk 208.

EHRM 2 oktober 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1002JUD003321011.

In de zin van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht.

ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.

Algemeen Ambtsbericht Guinee, paragraaf 2.3.

ABRvS 1 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:477.

ABRvS 19 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1232.

Vakbijlage Bureau Documenten, p.8.

Paragraaf C1/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000.


Voetnoten

Rechtbank Den Haag, zp. Rotterdam, 4 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:37.

ABRvS 9 februari 2022, zaaknummer 202200183/1/V2 (niet gepubliceerd); zie dossierstuk 157.

Zie dossierstuk 208.

EHRM 2 oktober 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1002JUD003321011.

In de zin van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht.

ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.

Algemeen Ambtsbericht Guinee, paragraaf 2.3.

ABRvS 1 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:477.

ABRvS 19 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1232.

Vakbijlage Bureau Documenten, p.8.

Paragraaf C1/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000.