Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17412 - Verklaringen uit medisch dossier mogen niet worden tegengeworpen in asielzaak - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1741223 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat de minister verklaringen uit een medisch dossier niet mag gebruiken om tegenstrijdigheden in een asielrelaas tegen te werpen. Zulke verklaringen zijn in een andere context afgelegd. Desondanks blijft de afwijzing in stand omdat er voldoende andere gronden zijn om het relaas ongeloofwaardig te achten.

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.22285

geboren op [geboortedatum] , van Sierra Leoonse nationaliteit, V-nummer: [nummer] , (gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),

en

(gemachtigde: mr. D. Post).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw[1] als ongegrond. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op 8 oktober 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 april 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. Een verweerschrift is ingediend.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Het bestreden besluit

Het asielrelaas

  1. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij Sierra Leone heeft verlaten vanwege problemen door zijn homoseksuele gerichtheid. Eiser is in Sierra Leone betrapt tijdens seksuele handelingen met zijn docent Emanuel, waarna hij is mishandeld en is meegenomen naar een politiebureau. Zijn stiefmoeder heeft geld betaald waarna eiser is vrijgelaten. Daarna heeft eiser Sierra Leone verlaten.

Het bestreden besluit

  1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:

-identiteit, nationaliteit en herkomst; -de homoseksuele gerichtheid en daaraan verwante problemen.

4.1. De minister acht de nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers identiteit is ongeloofwaardig vanwege het gebrek aan ondersteunende documenten, vanwege wisselende en onbevredigende verklaringen over zijn paspoort en identiteitskaart en het ontbreken daarvan. Ook is niet gebleken dat eiser zich heeft ingespannen om zijn geboorteakte te overleggen. Eisers verklaringen over zijn identiteit vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel nu er wisselend is verklaard over eisers geboortedatum. Eisers geloofwaardig geachte nationaliteit en herkomst leiden niet tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Sierra Leone. Ten aanzien van het tweede asielmotief vindt de minister eisers verklaringen ongeloofwaardig, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Ook is bepaald dat aan eiser geen reguliere verblijfsvergunning wordt verleend. Eiser krijgt heeft wel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw gekregen. Dit uitstel gold voor de duur van zes maanden in afwachting van het onderzoek door het BMA.[2] Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat bij besluit van 15 juli 2025 eiser uitstel van vertrek heeft gekregen tot 21 mei 2026. Dit laatste besluit ligt niet ter toetsing voor.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Wat eiser hiertoe in de gronden van het beroep aanvoert, zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

Over het herhaald en ingelast beschouwen van de zienswijze over de gestelde homoseksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen

5.1. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepschrift heeft verzocht om de door hem ingebrachte zienswijze op dit punt als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank stelt ook vast dat de door eiser aangevoerde gronden overeenkomen met wat hij al in de zienswijze heeft aangevoerd met als kanttekening dat er, volgens hem, op de desbetreffende punten onvoldoende is ingegaan in het bestreden besluit. Daarmee heeft eiser niet gemotiveerd aangegeven waarin de gemotiveerde reactie van de minister in het bestreden besluit tekortschiet als het gaat om een reactie op de zienswijze, zodat dit niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Gelet hierop zal de rechtbank niet opnieuw tot een beoordeling daarvan ingaan. De enkele verwijzing naar de zienswijze[3] en het overnemen van dezelfde gronden in het beroepschrift kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

5.2. De rechtbank zal zich daarom, na eerst in te gaan op de door de minister tegengeworpen tegenstrijdige verklaringen met het medisch dossier, alleen richten op de gronden van beroep die eiser ter zitting nader heeft toegelicht over zijn gestelde gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen.

De beoordeling van eisers verklaringen 6. Eiser stelt dat hij geloofwaardig heeft verklaard over zijn gerichtheid, en dat zijn medische problematiek (psychische problemen), drugsverslaving en Hiv-besmetting zijn vermogen om te verklaren, hebben beïnvloed, zodat niet alle punten aan hem tegengeworpen mogen worden. Deze stelling heeft eiser op de zitting nader toegelicht. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag en ter onderbouwing van zijn standpunt zijn medisch dossier aan de minister doen toekomen.

6.1. De minister heeft eiser tegengeworpen dat hij wisselend, tegenstrijdig en ongerijmd heeft verklaard over het jaar waarin hij Sierra Leone heeft verlaten, over zijn zoon en de gedwongen relatie met de moeder van zijn zoon en de tatoeages van hun namen en over zijn ervaring bij de Pride. De minister is tot de conclusie gekomen dat eiser hierover wisselend, tegenstrijdig en ongerijmd verklaard naar aanleiding van een vergelijking tussen eisers verklaringen afgelegd tijdens het gehoor en eisers verklaringen die zijn opgetekend in zijn medisch dossier.

6.2. De rechtbank oordeelt dat de minister deze tegenstrijdigheden, wisselende en ongerijmde verklaringen ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen op basis van het medisch dossier. De rechtbank vindt het van belang dat de verklaringen die in het medisch dossier staan vermeld zijn afgelegd in een ander kader en tegenover een arts. Deze verklaringen zijn niet afgelegd in de context van het afnemen van een asielrelaas. Daar is een medisch dossier ook niet voor bedoeld. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom verklaringen over het asielrelaas zoals die zouden volgen uit het medisch dossier voor wat betreft de waarde die daaraan mag worden toegekend, op één lijn te stellen zijn met verklaringen zoals uit verslagen van gehoren ten overstaan van de IND. Daar komt bij dat onduidelijk is of voor gesprekken met een arts of verpleegkundige dezelfde waarborgen gelden als voor gesprekken bij de IND, bijvoorbeeld waar het gaat om de inzet van een (register)tolk en de mogelijkheid van het indienen van correcties en aanvullingen. Het feit dat eiser zijn medisch dossier zelf aan de IND heeft doen toekomen maakt dit niet anders, omdat eiser zijn medisch dossier enkel heeft overgelegd om zijn medische situatie nader toe te lichten en te onderbouwen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onder 6.1 genoemde punten niet aan eiser tegengeworpen hadden mogen worden enkel onder verwijzing naar het medisch dossier.

6.3. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de minister, ook zonder deze punten, niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers relaas ongeloofwaardig is. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat er voldoende tegenstrijdige, wisselende en ongerijmde verklaringen blijven staan op grond waarvan de minister ten aanzien van eisers tweede asielmotief afdoende en deugdelijk gemotiveerd heeft dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder c, Vw. Aanvullend oordeelt de rechtbank daarover het volgende.

6.4. Voor wat betreft eisers stelling dat hij op basis van zijn medische omstandigheden slechts beperkt kon verklaren en niet alle tegenstrijdigheden hem mogen worden tegengeworpen, heeft de minister voldoende gemotiveerd dat dit standpunt niet kan worden gevolgd. Allereerst blijkt uit het Medifirst-rapport van 13 september 2024 alleen dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij moeite lijkt te hebben met tijds-en geografische aanduidingen. Niet is gebleken dat dit een constatering is van de verpleegkundige of arts of dat niet is gebleken dat eiser als gevolg hiervan geen enkele tijdsaanduiding kan maken. Daarnaast heeft eiser tijdens zijn gehoren zelf meerdere keren data genoemd. Niet valt in te zien waarom niet van eiser mag worden verwacht dat hij consequent is in de data die hij noemt.

6.5. Verder heeft eiser op zitting benadrukt dat zijn relaas een authentiek verhaal betreft. Hij wijst hierbij op het feit dat hij zijn homoseksuele gevoelens voor het eerst bemerkte, tijdens het spelen van spelletjes, meer in het bijzonder een spelletje genaamd ‘Butterwaist’. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd heeft tegengeworpen dat met deze verklaring onvoldoende duidelijk is geworden hoe eiser tot de ontdekking van zijn gestelde homoseksuele gevoelens is gekomen. De minister stelt niet ten onrechte dat, nu eiser een broer heeft met vergelijkbare problematiek en eiser zich meerdere jaren bewust is van zijn eigen seksualiteit, van hem mag worden verwacht dat hij meer details en inzicht kan geven in de ontdekking van en het omgaan met zijn gestelde seksuele gerichtheid dan hij heeft gedaan. Eisers deelname aan activiteiten van de Stichting InBeeld heeft de minister, anders dan eiser betoogt, onvoldoende mogen vinden om zijn gerichtheid alsnog aannemelijk te maken, nu iedereen (LHBTI of niet) aan deze activiteiten kan deelnemen.

6.6. Namens eiser is op de zitting ook nog gesteld dat zijn Hiv-besmetting, bezien in samenhang met de maatschappelijke opvattingen in Sierra Leone over Hiv en homoseksualiteit, moet worden aangemerkt als een zelfstandig asielmotief. Volgens eiser hangt het ontbreken van medische behandeling in Sierra Leone voor Hiv-besmetting samen met stigma dat Hiv een ‘LHBTI-ziekte’ zou zijn. Hieruit volgt dat medische zorg voor hem feitelijk niet beschikbaar zal zijn. In dat verband wijst eiser naar een in de zienswijze aangehaald onderzoek, gehouden tussen maart en april 2015, waaruit zou volgen dat 73% van de Sierra Leoonse bevolking Hiv in verband brengt met LHBTI. Volgens eiser maakt dit dat er sprake is van een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM[4] wegens discriminatoire motieven. Eiser heeft op zitting uitgelegd dat hij daarom meent dan ook dat hij recht heeft op subsidiaire bescherming op de b-grond van artikel 29, eerste lid, Vw,[5] omdat hij bij terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling vanwege het ontbreken van medische behandeling als gevolg van discriminatie. Eiser haalt in dit verband ook het arrest M’Bodj tegen België[6] aan.

6.7. Eisers betoog kan niet slagen. De rechtbank overweegt dat, zoals de Afdeling[7] in haar uitspraak van 8 oktober 2020[8] heeft overwogen, uit de punten 31 tot en met 46 van het arrest M’Bodj volgt dat geen subsidiaire beschermingsstatus, als bedoeld in de Kwalificatierichtlijn, kan worden toegekend om redenen die geen verband houden met internationale bescherming in de zin van artikel 2, aanhef en onder a, van de Kwalificatierichtlijn. Uit het arrest volgt namelijk dat het enkel ontbreken van een medische behandeling in het land van herkomst geen recht geeft op subsidiaire bescherming, tenzij het ontbreken van de die behandeling gepaard zal gaan met opzettelijke onthouding van medische zorg door actoren van vervolging of ernstige schade, zoals genoemd in artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn. De omstandigheid dat een derdelander, die aan een ernstige ziekte lijdt, mogelijk risico loopt op verslechtering van zijn gezondheidstoestand, omdat in zijn land van herkomst geen adequate behandeling voorhanden is, doch hem niet opzettelijk medische zorg wordt geweigerd, volstaat ook niet om hem subsidiaire bescherming te verlenen.[9] In het geval van eiser is niet gebleken dat de Sierra Leoonse autoriteiten hem actief medische zorg zullen weigeren. Evenmin heeft eiser een concrete onderbouwing overgelegd waaruit volgt dat zijn Hiv-besmetting, in combinatie met zijn gestelde gerichtheid, ertoe zal leiden dat medische zorg hem bij terugkeer naar Sierra Leone opzettelijk zal worden onthouden door de overheidsinstanties of andere actoren zoals bedoeld in artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn. Het onderzoek waarnaar in de zienswijze en op zitting is gewezen en waaruit zou volgen dat een aanzienlijk deel van de Sierra Leoonse bevolking Hiv in verband brengt met seksuele gerichtheid anders dan heteroseksualiteit, is niet overgelegd en de inhoud daarvan niet concreet onderbouwd. Bovendien volgt daaruit niet dat een Hiv-behandeling in Sierra Leone, vanwege deze gestelde perceptie, in praktijk structureel niet beschikbaar is of dat sprake is van een actieve weigering van medische zorg voor mensen met een LHBTI-gerichtheid.

6.8. De minister heeft overigens ook deugdelijk gemotiveerd geen aanleiding te zien om de Hiv-besmetting aan te merken als een losstaand asielmotief omdat de door eiser gestelde vrees vanwege de Hiv-besmetting niet vanwege de ziekte is maar gebaseerd is op de gestelde associatie tussen de ziekte en homoseksuele gerichtheid. Daarbij heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat de door eiser ondervonden problemen onlosmakelijk zijn verbonden met de door hem gestelde gerichtheid en om die reden op goede gronden onder één asielmotief zijn gebracht en beoordeeld.

6.9. Dat eiser op grond van artikel 64 Vw uitstel van vertrek heeft gekregen vanwege zijn medische situatie en vanwege onduidelijkheid over de beschikbaarheid van de behandeling, doet aan het voorgaande niet af. Uit M’Bodj volgt immers dat verlening van een verblijfsvergunning wegens de medische omstandigheden buiten de werkingssfeer van de Kwalificatierichtlijn valt. Het kan wel een grond zijn voor verlening van een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning, maar daarbij is van belang dat ernstige schade, als bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn, altijd moet voortvloeien uit gedragingen van derden. Daarvan is in het geval van eiser, zoals hiervoor is geoordeeld, niet gebleken. Zijn medische situatie kan daarom niet leiden tot de conclusie dat sprake is van ernstige schade als bedoeld in de van artikel 15, onder b, van de Kwalificatierichtlijn zodat de minister op goede gronden heeft overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op deze grond.

  1. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de minister niet ten onrechte eisers relaas ongeloofwaardig heeft geacht, zodat de minister op goede gronden heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.

Conclusie en gevolgen

  1. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Vreemdelingenwet 2000.

Bureau Medische Advisering.

Zie de uitspraken van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:1028).

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Artikel 15, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn.

Van 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2020:2397.

Zie punten 34-36 van het arrest.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Bureau Medische Advisering.

Zie de uitspraken van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:1028).

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Artikel 15, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn.

Van 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2020:2397.

Zie punten 34-36 van het arrest.