ECLI:NL:RBDHA:2025:17290 - Rechtbank Den Haag - 11 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27696
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1. Eiser heeft op 29 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 juni 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Collet, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.L. Moallemzadeh. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
- Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985. Hij heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft zich in 2009 afgewend van de islam en is atheïst. Sinds zijn zeventiende levensjaar weet eiser dat hij biseksueel is. Eiser houdt zich bezig met politieke activiteiten op sociale media, neemt deel aan demonstraties in Nederland en is actief voor een politieke groep. Hij denkt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn politieke activiteiten. Daarnaast moet eiser de militaire dienstplicht nog vervullen. Bij terugkeer vreest eiser voor de Iraanse autoriteiten en de aanhangers van het regime vanwege zijn geloofsovertuiging, zijn seksuele gerichtheid en de dienstplicht. Van 2013 tot februari 2022 heeft eiser in Maleisië verbleven. In 2019 is eiser gedurende een maand voor het laatst op familiebezoek in Iran geweest. Van 9 februari 2022 tot 4 juli 2022 verbleef eiser in Turkije. Daarna is eiser Nederland ingereisd op een tijdelijke verblijfsvergunning in het kader van een zoekjaar voor hoogopgeleiden. Deze verblijfsvergunning liep een jaar later, op 4 juli 2023, af. Op 27 juli 2023 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd.
Het bestreden besluit
- Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
3.1. Verweerder vindt het eerste, tweede, vijfde en zesde asielmotief van eiser geloofwaardig. Dat eiser bekeerd is tot het atheïsme vindt verweerder niet geloofwaardig. Ook vindt verweerder eisers biseksuele gerichtheid niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser over deze twee asielmotieven vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser vindt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert aan dat hij in het gehoor overtuigend heeft verklaard over zijn afvalligheid en bekering tot het atheïsme, en dat van hem ten onrechte wordt verlangd dat hij van dit proces een rationeel en volledig verslag kan geven. Zijn verklaringen dienen in samenhang te worden gezien en getuigen volgens eiser van een oprechte overtuiging. Verweerder past volgens eiser een te hoge bewijsmaatstraf toe en houdt onvoldoende rekening met de persoonlijke, emotionele aard van geloofsverandering. Ook wijst hij erop dat zijn afvalligheid, hoewel niet publiekelijk, wel kenbaar is gemaakt binnen zijn vertrouwenskring en dat dit in Iran al risico’s oplevert. Zijn online uitingen en betrokkenheid bij een politieke beweging versterken dit risico. Met betrekking tot zijn biseksualiteit stelt eiser dat het toetsingskader van Werkinstructie 2019/17
[6] te smal is. Ook voert eiser aan dat hij zich vanwege taboes en strafbaarheid in Iran slechts beperkt over zijn gerichtheid kon uitlaten. Zijn verklaringen over zijn gevoelens en ervaringen vindt hij toereikend. Dat hij geen relatie heeft gehad of geen contact heeft gezocht met lhbti-organisaties mag volgens hem niet negatief meewegen, gezien zijn angst, culturele achtergrond, en beperkte financiële middelen. Bij terugkeer naar Iran vreest eiser vervolging of een onmenselijke behandeling op grond van zijn afvalligheid, seksuele gerichtheid, politieke uitingen, mediabekendheid en weigering van militaire dienst. Hij stelt dat uit ambtsberichten en rapporten van mensenrechtenorganisaties blijkt dat ook privé-uitingen van afvalligheid risico opleveren en dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het verlaagde aannemelijkheidscriterium. Tot slot voert eiser aan dat verweerder de aanvraag niet had mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. De reden voor te late indiening van zijn asielaanvraag is volgens eiser verschoonbaar gezien zijn psychische toestand en de impact van zijn situatie op dat moment.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser kon afwijzen als
kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
Mocht verweerder eisers bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig vinden?
- De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers bekering tot het atheïsme niet geloofwaardig is nu zijn verklaringen hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. In de Werkinstructie (WI) 2022/3 ‘Bekering en afvalligheid’ is erkend dat er verschillende definities van het atheïsme bestaan binnen de wetenschappelijke literatuur maar dat de definitie wordt gehanteerd die volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter
[7] : de ontkenning van het bestaan van een God of opperwezen. Het gaat hierbij niet enkel om een afwezigheid van geloof in het bestaan van één God of meerdere goden, maar om de overtuiging dat er geen God of opperwezen bestaat, een met het geloof concurrerende overtuiging. Zoals verder uit deze werkinstructie volgt, mag van een vreemdeling verwacht worden dat hij kan aangeven hoe hij tot zijn atheïstische levensovertuiging is gekomen. Daarbij is het van belang om vragen te stellen over waarom en hoe de vreemdeling afstand heeft genomen van de oude geloofsovertuiging of heersende opvattingen en hoe hij ervan overtuig geraakt is dat er geen God of opperwezen bestaat, en deze verklaringen te beoordelen. Het is belangrijk om het gedachteproces duidelijk te krijgen en wat dit proces voor diegene heeft opgeleverd.[8]
6.1. Verweerder heeft mogen vinden dat eisers verklaringen over zijn motieven om zich te bekeren tot het atheïsme algemeen van aard zijn en geen blijk geven van een overtuiging dat er geen God bestaat. Hoewel de rechtbank begrijpt dat verklaren over geloofsafval in een asielprocedure beladen en emotioneel kan zijn, en onderkent dat het geloof en daarmee ook ongeloof complexe overtuigingen kunnen zijn die geleidelijk ontwikkelen, neemt dit niet weg dat eiser gehouden is om helder, consistent en overtuigend te verklaren over zijn motieven en het proces van de overgang naar het atheïsme. In dat kader mocht verweerder eiser tegenwerpen dat eiser niet afdoende duidelijk heeft verklaard waarom hij de evolutietheorie koppelt aan de ontkenning dat er een God bestaat. Dat eiser aanvoert dat hij vanwege de traumatische ervaringen in zijn jeugd door de protesten heeft besloten dat er geen God is, heeft verweerder niet als voldoende onderbouwing hoeven aanmerken. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank immers niet hoe eiser tot die conclusie is gekomen, en hoe eiser zijn overtuiging van een wereldbeeld gebaseerd heeft op wetenschap en de evolutietheorie heeft gekoppeld aan de ontkenning dat er een God bestaat. Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij besloten heeft niet meer in het bestaan van een god te geloven, zeker omdat het een ingrijpende verandering is om van het ene geloof in het andere geloof te gaan geloven. Voor wat betreft eisers betoog dat er geen logische grond van bijgeloof is, merkt de rechtbank op dat verweerder hier in de beschikking al inhoudelijk op heeft gereageerd. Nu uit wat eiser in beroep aanvoert niet blijkt waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit op dit punt onjuist is, kan de rechtbank hier geen oordeel over geven.
Verder heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij niet duidelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen hoe zijn proces tot het atheïsme is verlopen. Dat verweerder volgens eiser niet zo snel een conclusie moet trekken uit het lezen en vergelijken van eisers verklaringen hierover, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft eisers verklaringen immers in onderlinge samenhang beoordeeld en gewogen, en heeft op basis daarvan conclusies mogen trekken. Ook heeft verweerder in de beoordeling mogen meewegen dat eiser zijn afvalligheid niet openlijk heeft geuit. Eiser voert daartegen aan dat hij zijn atheïsme wel heeft geuit binnen zijn vertrouwenskring en dat deze personen eiser gemakkelijk kunnen verraden. Eiser heeft echter niet voldoende onderbouwd waaruit volgt dat deze personen hem zullen verraden en dat dit voor eiser problemen zal opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank is dit dan ook gebaseerd op vermoedens. Voor wat betreft eisers stelling dat de zwaardere bewijsvereisten voor atheïsten oneerlijk zijn, overweegt de rechtbank dat verweerder ook hier al in het bestreden besluit op in is gegaan. Nu eiser verder niet heeft onderbouwd waarom hij het niet eens is met de reactie van verweerder, kan de rechtbank hier geen oordeel over geven. Tot slot heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij tijdens het gehoor heeft aangegeven niet meer te weten hoe hij zich verdiept heeft in het atheïsme.
- Verweerder heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Eiser is op 4 juli 2022 Nederland ingereisd op een tijdelijke verblijfsvergunning in het kader van een zoekjaar voor hoogopgeleiden. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 4 juli 2023. Op 27 juli 2023 heeft eiser zich gemeld voor zijn asielaanvraag. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt mogen stellen dat de door eiser aangevoerde reden voor deze late melding niet als verschoonbaar hoeft worden aangemerkt. Eiser stelt in beroep dat hij het emotioneel en psychisch lastig had, zich in een afhankelijke positie bevond en daarom niet in staat was om zich eerder te melden. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de termijn van 48 uur voor het indienen van een asielaanvraag. Eerder heeft eiser verklaard dat hij aanvankelijk geen asielzoeker wilde worden vanwege het verblijf in een opvanglocatie en de beperking om vrij te reizen. Daarnaast stelt hij dat zijn zorgen toenamen na de dood van [naam] , waarna hij alsnog besloot zich te melden. Deze persoonlijke overwegingen heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om af te wijken van de wettelijke termijn. Van iemand die om internationale bescherming verzoekt, mag worden verwacht dat hij zijn asielwens zo spoedig mogelijk kenbaar maakt. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat hij zich al in Nederland bevond, zich bewust was van zijn situatie als afvallige, biseksueel, politiek actief persoon en dienstplichtige uit Iran, en had daarmee voldoende redenen om zich eerder te melden. Daarnaast heeft eiser onvoldoende onderbouwd hoe zijn persoonlijke en psychische omstandigheden hem hebben verhinderd om zo spoedig mogelijk asiel aan te vragen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid mogen stellen dat eisers reden voor te late indiening dan ook niet verschoonbaar is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Mocht verweerder eisers biseksuele gerichtheid ongeloofwaardig vinden?
- Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat het toetsingskader van Werkinstructie 2019/17 te smal of anderszins ondeugdelijk is en dat niet iedereens overtuigingen en motieven daarbinnen vallen, is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft uitgelegd waarom de werkinstructie niet op hem van toepassing zou zijn. Deze werkinstructie biedt handvatten voor het beoordelen van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid, met aandacht voor de persoonlijke beleving en ontwikkeling daarvan. Dat eiser stelt dat zijn persoonlijke ervaringen en motieven niet volledig in dit kader passen en dat het toetsingskader te smal zou zijn, leidt niet tot het oordeel dat verweerder de werkinstructie ten onrechte, onjuist of star heeft toegepast. De werkinstructie schrijft niet voor dat de ontwikkeling van de seksuele gerichtheid van een vreemdeling een vast patroon of volgorde moet volgen, maar biedt handvatten voor een zorgvuldige beoordeling van de geloofwaardigheid van iemands gestelde seksuele gerichtheid. Verweerder heeft in dit geval niet alleen getoetst aan de hand van de vaste elementen uit de werkinstructie, maar ook gekeken naar de inhoud en diepgang van eisers verklaringen. Het standpunt van verweerder dat onvoldoende is gebleken van een geloofwaardige biseksuele gerichtheid is niet gebaseerd op het niet passen binnen een vast toetsingskader, maar op de niet afdoende inzichtelijke verklaringen van eiser zelf. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.1. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de biseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig is. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat de verklaringen van eiser over zijn bewustwording en beleving van zijn seksuele gerichtheid onvoldoende concreet en inzichtgevend zijn. Van iemand die stelt biseksueel te zijn mag verwacht worden dat hij inzicht kan geven in zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving.
8.2. Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, heeft verweerder eisers biseksuele gerichtheid niet geloofwaardig mogen vinden. De beroepsgronden van eiser slagen daarom niet.
Mocht verweerder vinden dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico loopt op ernstige schade?
-
Zoals al overwogen in rechtsoverwegingen 6. tot en met 8.2. heeft verweerder eisers bekering tot het atheïsme en zijn biseksuele gerichtheid ongeloofwaardig mogen vinden. Ten aanzien van deze asielmotieven heeft verweerder dan ook kunnen stellen dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade
[14] . De gronden van eiser die zien op deze asielmotieven slagen daarom niet. -
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser bij terugkeer naar Iran geen reëel risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, vanwege zijn afvalligheid, politieke overtuiging of weigering van de militaire dienstplicht.
10.1. Ten aanzien van eisers gestelde afvalligheid heeft verweerder mogen betrekken dat eiser zich in Iran slechts in kleine, vertrouwde kring heeft uitgesproken en ook in Nederland zijn overtuiging niet actief of zichtbaar heeft geuit. Verweerder heeft dan ook mogen vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer zijn afvalligheid openlijk zal uiten. Het gebruik van een anoniem account op sociale media met een atheïstisch symbool, en zonder directe herleidbaarheid tot eiser, biedt daarnaast onvoldoende grond om aan te nemen dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van eisers afvalligheid. De enkele stelling dat eiser vanwege privé-uitingen van afvalligheid risico loopt op vervolging, is, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende. Het is immers in de eerste plaats aan eiser om zijn asielrelaas zo volledig mogelijk te onderbouwen en aannemelijk te maken.
10.2. Ook met betrekking tot de gestelde politieke overtuiging heeft verweerder mogen vinden dat er geen sprake is van een risico bij terugkeer. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser onvoldoende onderbouwd heeft dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn politieke activiteiten, zoals zijn lidmaatschap bij [groepering] of deelname aan protesten. Verweerder heeft in het licht van het Informatiebericht 2024/10
10.3. Verder heeft verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers vrees die voortkomt uit zijn weigering om de dienstplicht te vervullen niet aangemerkt hoeft te worden als daad van vervolging. Hoogopgeleiden zoals eiser worden doorgaans ingezet voor kennisinstituten of onderwijstaken.
Mocht verweerder de asielaanvraag van eiser afwijzen als kennelijk ongegrond? 11. Zoals onder rechtsoverweging 7. overwogen, heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend toen dat mogelijk was. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook mogen afwijzen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, lid 1, onder h van de Vw.
Conclusie en gevolgen
-
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand blijft.
-
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d van de Vw.
Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw.
WI 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93.
WI 2022/3, p. 10.
Verslag van het nader gehoor van 24 mei 2025, p. 19, 21.
WI 2022/3, p. 10.
WI 2019/17, p. 5.
Beschikking van 16 juni 2025, p. 7.
Verslag van het nader gehoor van 14 mei 2025, p. 28.
Als bedoeld in de artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw.
IB 2024/10 ‘Werkwijze politieke overtuiging’.
Home Office, Iran: Country Policy and Information Note: Military service, p. 20.