Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17289 - Besluitmoratorium Syrië verlengt de beslistermijn, ook na verstrijken oorspronkelijke termijn - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1728919 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een besluitmoratorium voor Syrische asielaanvragen de beslistermijn met een jaar verlengt. Dit geldt ook als de oorspronkelijke termijn al was verstreken. Een ingebrekestelling binnen de verlengde termijn is prematuur, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen niet tijdig beslissen.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.32456

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Yousef),

en

de minister van Asiel en Migratie [1].

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag. De minister heeft ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de rechtbank geen verweerschrift ingediend.

1.1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.[2]

Beoordeling door de rechtbank

  1. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.[3]

Is de beslistermijn verstreken?

  1. De aanvraag is in ontvangst genomen op 12 januari 2024. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen, dus uiterlijk 12 juli 2024.[4]

3.1. Voor vreemdelingen uit Syrië heeft de minister echter een besluitmoratorium ingesteld. Op grond van artikel 2 van het Besluit tot instelling van een besluitmoratorium en vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië (Besluit)[5] wordt de beslistermijn, bedoeld in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor asielaanvragen van uit Syrië afkomstige vreemdelingen verlengd met één jaar tot ten hoogste eenentwintig maanden. Dit besluitmoratorium is op 14 december 2024 door plaatsing in de Staatscourant in werking getreden.[6] Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser valt onder één van de in artikel 4 van het Besluit genoemde categorieën, die uitgesloten zijn van de werking van het besluitmoratorium. Partijen hebben dit ook niet gesteld en in het dossier zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden.

3.2. Ten tijde van de inwerkingtreding van het besluitmoratorium was, hoewel de termijn van zes maanden al was verstreken, nog niet beslist op de asielaanvraag van eiser. Zoals volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van (het huidige) artikel 43 van de Vw 2000 is een besluitmoratorium ook van toepassing op asielaanvragen waarop nog niet is beslist. Daaronder zijn ook begrepen asielaanvragen waarvan de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden al is verstreken op het moment van inwerkingtreding van het besluitmoratorium.[7] De rechtbank wijst ook op haar eerdere rechtspraak[8] en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.[9]

3.3. Het voorgaande betekent dat het besluitmoratorium op eiser van toepassing is en de voor eiser geldende beslistermijn met een jaar is verlengd. De verwijzing van eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2025[10] is geen reden om daar anders over te oordelen. Dat arrest ziet niet op artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn, dat ten grondslag ligt aan artikel 43 van de Vw 2000, maar betreft de uitleg van artikel 31, derde lid, derde alinea, onder b, van de Procedurerichtlijn.

3.4. De minister moest dus uiterlijk 12 juli 2025 een besluit nemen. Dit betekent dat de op 24 juni 2025 ontvangen ingebrekestelling prematuur is ingediend. Daarom is het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van D.J. Deitz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.

Dit staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Vanaf 16 juni 2025 is de categoriale verlenging van de beslistermijn van alle zaken vanaf 1 januari 2024 ingetrokken. Dit betreft alle zaken die zijn verlengd op basis van WBV 2023/26 en WBV 2025/4. Voor deze zaken geldt dus de standaard beslistermijn van zes maanden. Dit volgt uit Informatiebericht 2025/28 en WBV 2025/15.

Stcrt. 2024, nr. 41538.

Artikel 5 van het Besluit.

TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 3, p. 49 en TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 7, p. 175 en 176.

Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 23 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:788.

ABRvS 4 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3650, ABRvS 10 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3082, en ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3600, onder 5.3.

HvJ EU 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326 (Zimir).


Voetnoten

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.

Dit staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Vanaf 16 juni 2025 is de categoriale verlenging van de beslistermijn van alle zaken vanaf 1 januari 2024 ingetrokken. Dit betreft alle zaken die zijn verlengd op basis van WBV 2023/26 en WBV 2025/4. Voor deze zaken geldt dus de standaard beslistermijn van zes maanden. Dit volgt uit Informatiebericht 2025/28 en WBV 2025/15.

Stcrt. 2024, nr. 41538.

Artikel 5 van het Besluit.

TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 3, p. 49 en TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 7, p. 175 en 176.

Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 23 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:788.

ABRvS 4 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3650, ABRvS 10 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3082, en ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3600, onder 5.3.

HvJ EU 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326 (Zimir).