ECLI:NL:RBDHA:2025:17050 - Rechtbank Den Haag - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.14682 en NL25.14684
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).
Inleiding
- Bij besluit van 17 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Barzizaoua als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat de zaak over?
- Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Tunesische nationaliteit. Eiser is op 1 maart 2025 na een strafrechtelijke heenzending door de AVIM
[1] opgehouden om onderzoek te doen naar zijn identiteit[2] . De ophouding is de volgende dag geëindigd. Voorafgaand aan het beëindigen van de ophouding is aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen opgelegd alsook een inreisverbod voor de duur van twee jaar, omdat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft bij de oplegging van het terugkeerbesluit en inreisverbod eisers privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM
[3] ten onrechte onvoldoende meegewogen. Eiser verblijft sinds eind 2022 in Nederland en heeft een sociaal netwerk opgebouwd. Zijn banden met Tunesië zijn verbroken. Ook heeft eiser een baan gevonden in Nederland en is de werkgever bereid hem een arbeidsovereenkomst te bieden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van de oplegging van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland verbleef. Dit betekent dat op hem in beginsel de verplichting rust Nederland te verlaten
[4] . Eiser heeft niet betwist dat de zware en lichte gronden die verweerder aan het terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegd van toepassing zijn. Niet in geschil is dan ook dat er sprake is van onttrekkingsgevaar, zodat verweerder de vertrektermijn op nul dagen heeft mogen stellen. -
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden het terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Niet is gebleken dat eiser op het moment van opleggen van het terugkeerbesluit rechtmatig in Nederland verbleef. Daarnaast beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan. Voor zover eiser stelt dat verweerder bij het opleggen van het terugkeerbesluit onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers privéleven, blijkt uit vaste rechtspraak
[5] van de hoogste bestuursrechter dat bij het opleggen van een terugkeerbesluit niet wordt toegekomen aan de vraag of het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Indien eiser meent in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, dan moet hij dat laten beoordelen in een procedure op basis van een aanvraag van die strekking. -
Nu verweerder een terugkeerbesluit heeft op kunnen leggen met onthouding van een vertrektermijn, heeft verweerder ook terecht aan eiser een inreisverbod opgelegd
[6] . Niet is gebleken dat verweerder vanwege eisers persoonlijke omstandigheden van de besluitvorming af had moeten zien. Eiser heeft tijdens het gehoor aangegeven dat er geen bijzonderheden zijn. Ten aanzien van de beroepsgrond dat een inreisverbod niet had mogen worden opgelegd, omdat eiser in Nederland privéleven heeft, overweegt de rechtbank dat deze stelling niet is onderbouwd. Hierin is daarom geen grond gelegen voor verweerder om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond.
-
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit
[7] . -
Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
Op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vw.
Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2918.
Zie artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw.
Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.