ECLI:NL:RBDHA:2025:16974 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8778
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D.M. Snaathorst),
en
de burgemeester van Den Haag, verweerder
(gemachtigden: mr. ing. A. Christiaans en [naam] ).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om de verklaring van eiser dat hij het Nederlanderschap wil verkrijgen (hierna: de optieverklaring) te bevestigen.
1.1. Verweerder heeft met het besluit van 9 juli 2024 geweigerd de optieverklaring te bevestigen. Eiser heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Dit bezwaar is door verweerder - met instemming - doorgezonden als rechtstreeks beroep.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
- Eiser is op [geboortedatum] 1984 geboren in [geboorteplaats] . Hij is op 21 juli 1990 met zijn vader mee-genaturaliseerd tot Nederlander. Hij heeft in Nederland de basisschool en middelbare school doorlopen. Op 2 juli 2002 is hij naar Noorwegen verhuisd, waar een deel van de familie van zijn moeder woont. Op 10 november 2014 is eiser in Noorwegen veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 jaar voor zijn betrokkenheid bij de handel in hasj. Op 28 juli 2019 heeft eiser zijn Nederlanderschap verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat hij zowel de Marokkaanse nationaliteit als de Nederlandse nationaliteit had, hij tien achtereenvolgende jaren in Noorwegen (dus buiten de Europese Unie) woonde en hij zijn paspoort niet op tijd verlengde. Op 5 november 2021 is eiser vervroegd in vrijheid gesteld. Met een laissez-passer is hij uitgezet naar Nederland. Op 15 november 2023 heeft eiser een optieverklaring afgelegd op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, van de RWN. De IND
[1] heeft een advies uitgebracht en geconcludeerd dat het verlies van het Unieburgerschap in het geval van eiser onevenredig is geweest. Bij het bestreden besluit van 9 juli 2024 heeft verweerder het optieverzoek afgewezen op grond van artikel 6, vierde lid, van de RWN, omdat eiser strafrechtelijke antecedenten heeft en hij zich tot 5 maart 2027 in zijn proeftijd bevindt. De uitzondering genoemd in het vierde lid is volgens verweerder niet van toepassing. Verweerder ziet geen enkele volkenrechtelijke verplichting om personen, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid, de Nederlandse nationaliteit toe te kennen. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden die tot het oordeel leiden dat geen ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Dat het belang van eiser om de Nederlandse nationaliteit te (her)krijgen zo zwaar weegt, dat dit een inbreuk rechtvaardigt op de openbare orde, ziet verweerder niet. Het bezwaar tegen dit besluit is door verweerder doorgestuurd als rechtstreeks beroep.
Wat zijn de regels?
- De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser voert aan dat niet in geschil is dat het automatisch verlies van het Nederlanderschap in zijn geval in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft herhaaldelijk geoordeeld dat de nationaliteit met terugwerkende kracht moet worden herkregen, als nationaliteitsverlies onverenigbaar is met het Unierecht. De onrechtmatigheid van het verlies van het Nederlanderschap moet dus worden teruggedraaid. Het optierecht in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, van de RWN is opgenomen in de RWN om uitvoering te geven aan het Tjebbes-arrest
[2] en te voorzien in een grondslag om na van rechtswege verlies van het Nederlanderschap in concrete gevallen aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel te toetsen en - als strijd met het evenredigheidsbeginsel wordt geconstateerd - het Nederlanderschap met terugwerkende kracht te herkrijgen. Een afwijzing van het optieverzoek op grond van een openbare orde delict in het vierde lid maakt dit optierecht een lege huls en houdt de onrechtmatigheid van het verlies van het Nederlanderschap in stand. Het ontneemt eiser de mogelijkheid om gebruik te maken van de rechten die hij zou ontlenen aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Het vierde lid moet daarom in het geheel buiten toepassing worden gelaten of er moet worden vastgesteld dat het vierde lid niet kan worden tegengeworpen, omdat volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
In het Tjebbes-arrest heeft het HvJ EU bepaald dat het Unierecht er in beginsel niet aan in de weg staat dat een lidstaat, in een situatie als die waarop artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN betrekking heeft, om redenen van algemeen belang voorziet in het verlies van zijn nationaliteit, ook al leidt dit verlies voor de betrokkene tot het verlies van zijn burgerschap van de Unie. De bevoegde nationale autoriteiten en de nationale rechterlijke instanties moeten wel nagaan of het verlies van de nationaliteit en daarmee het burgerschap van de Unie en de daaruit voortvloeiende rechten, in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat betreft de gevolgen ervan voor de situatie van de betrokkene uit het oogpunt van het Unierecht. In een situatie waarin de nationaliteit van een lidstaat van rechtswege verloren gaat en dit verlies ook het verlies van het burgerschap van de Unie met zich meebrengt, moeten de bevoegde nationale autoriteiten en nationale rechterlijke instanties incidenteel kunnen onderzoeken welke gevolgen dat nationaliteitsverlies heeft en in voorkomend geval ervoor kunnen zorgen dat de betrokkene met terugwerkende kracht de nationaliteit herkrijgt wanneer hij een aanvraag indient voor een reisdocument of enig ander document waaruit zijn nationaliteit blijkt.
-
De wetgever heeft uitvoering gegeven aan het Tjebbes-arrest met de mogelijkheid van een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, van de RWN. Op deze manier kan, als door het van rechtswege verlies van het Nederlanderschap het Unieburgerschap verloren ging en op dat moment redelijkerwijs voorzienbaar was dat dit tot onevenredige gevolgen uit het oogpunt van het Unierecht zou leiden, het Nederlanderschap met terugwerkende kracht worden herkregen. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit een doeltreffende voorziening om het verlies van rechtswege van het Nederlanderschap te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
[3] -
De rechtbank stelt vast dat de IND in het advies van 26 januari 2024 heeft geconcludeerd dat het verlies van het Unieburgerschap van eiser onevenredig is. Verweerder heeft dit advies overgenomen. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat in het geval van eiser het verlies van het Unieburgerschap onevenredig is en dat eiser zijn Nederlanderschap en daarmee het Unieburgerschap niet had mogen verliezen.
-
Naar het oordeel van de rechtbank laat het Tjebbes-arrest geen ruimte om in dat geval nog een openbare orde delict tegen te werpen. Het Tjebbes-arrest gebiedt dat de betrokkene, die het Unieburgerschap niet had mogen verliezen, met terugwerkende kracht de nationaliteit herkrijgt op het moment dat hij een aanvraag indient voor een document waaruit zijn nationaliteit blijkt. Uit latere jurisprudentie van het HvJ EU blijkt ook dat iemand niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om alle aan de status van Unieburger ontleende rechten te genieten, al was het maar een beperkte periode, zonder dat deze rechten voor die periode kunnen worden hersteld in het geval van onevenredigheid.
[4] Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank niet verenigbaar dat aan het herkrijgen van de Nederlandse nationaliteit aanvullende (inhoudelijke) voorwaarden worden gesteld. Door het openbare orde delict tegen te werpen kunnen de onterecht verloren rechten van eiser immers niet worden hersteld op het moment dat hij met dat doel een aanvraag indient. -
De rechtbank concludeert daarom dat het tegenwerpen van artikel 6, vierde lid, van de RWN in de gevallen waarin artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, van de RWN van toepassing is in strijd is met het Europese recht. Artikel 6, vierde lid, van de RWN is daarom onverbindend voor de gevallen dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, van de RWN van toepassing is.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het Europese recht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
-
Vast staat dat artikel 6, vierde lid, van de RWN ten onrechte is tegengeworpen. Er is rechtens dan ook geen andere uitkomst mogelijk dan dat aan eiser een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap wordt afgegeven. De rechtbank neemt daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat verweerder binnen vier weken aan eiser een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap afgeeft.
-
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding moet verweerder betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 9 juli 2024;
-
bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak aan eiser een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap afgeeft en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, en mr. E.K.S. Mollen en mr. B. Wallage, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2025.
De voorzitter is verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
Artikel 6
- Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
[…]
p. de vreemdeling die het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren, indien met dat verlies het Unieburgerschap verloren ging en op dat moment redelijkerwijs voorzienbaar was dat dit tot onevenredige gevolgen uit het oogpunt van het Unierecht zou leiden. De herkrijging geschiedt met terugwerkende kracht tot en met het moment waarop het Nederlanderschap verloren ging. Het tweede lid is niet van toepassing;
[…].
- Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.
[…].
Artikel 15 (zoals dat luidde ten tijde van belang)
- Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:
[…]
c. indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband;
[…].
- De periode, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument, Nederlandse identiteitskaart of vervangende Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van dertien jaren te lopen. Indien het Nederlanderschap is herkregen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, begint de periode te lopen op de dag dat de optie is bevestigd.
Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Arrest van het HvJ EU van 12 maart 2019, Tjebbes e.a., C-221/17, ECLI:EU:C:2019:189.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:835.
Arresten van het HvJ EU van 5 september 2023, C-689/21, ECLI:EU:C:2023:626, en van 25 april 2024, C-684/22-C-686/22, ECLI:EU:C:2024:345.