Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16883 - Onvoldoende horen leidt tot vernietiging van het plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1688312 september 2025

Essentie

De rechtbank vernietigt een plaatsingsbesluit en een vrijheidsbeperkende maatregel omdat het bestuursorgaan onvoldoende heeft onderbouwd dat de eiser is gehoord of daartoe de kans heeft gekregen. Een enkele vermelding in het besluit, zonder nadere onderbouwing, is onvoldoende voor een zorgvuldige voorbereiding.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 25/15628 en NL25.39789

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 10 juli 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf 10 juli 2025 in een HTL[1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van 12 augustus 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[3] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. De minister heeft op 20 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.

1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 5 september 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De beroepen zijn gegrond. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit

Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit

  1. Uit de verslaglegging van het COA blijkt – samengevat – het volgende. Op 8 juli 2025, omstreeks 04:27 uur, heeft eiser een medebewoner (B) aangevallen met een mes. B kwam dit in paniek melden bij de beveiliging, zij constateerden een verwonding aan de rechterduim van B. De beveiligingsmedewerkers hebben de politie gewaarschuwd, die met drie eenheden met zeer hoge snelheid en sirenes arriveerden. De politie- en beveiligingsmedewerkers constateerden op de unit van eiser op verschillende plekken helderrode bloedsporen. Ook in het verblijf van eiser werd veel bloed aangetroffen. In het verblijf van eiser troffen ze daarnaast een bezoeker aan, die zich had verstopt onder een bed. Deze bezoeker (C) had een diepe en bloedende wond op zijn rechterarm waarvoor behandeling op de huisartsenpost noodzakelijk was. C verklaarde dat eiser ruzie kreeg met B, een mes pakte en daarmee zwaaiend op B afrende. In een poging zich te verweren, werd B met het mes geraakt in zijn duim. Toen C probeerde B te beschermen tegen eiser, heeft eiser C gestoken met het mes. C verklaarde dat eiser het mes in zijn locker had gelegd en politie sommeerde hem de locker open te maken, wat eiser weigerde. De politie heeft verklaard die nacht geen aanhoudingen te doen of aangiftes op te nemen, omdat alle drie de betrokkenen onder invloed van alcohol waren. De impact van het incident is zeer groot. B en C hebben fysiek letsel aan het incident overgehouden, de wond van C moest gehecht worden. Er waren drie politie-eenheden aanwezig, hun komst met sirenes en zwaailichten heeft veel indruk gemaakt op de wakker geworden bewoners. Ook is het incident opgepikt door de media waardoor de opvang van vluchtelingen negatief in beeld is gekomen.

Wat vinden partijen?

  1. Eiser stelt dat hij niet is gehoord voorafgaand aan het opleggen van het besluit. In het plaatsingsbesluit wordt aangegeven dat hij weigerde in gesprek te gaan met het COa. Dit is niet juist, eiser is niet benaderd voor een gesprek. Ook uit het plaatsingsbesluit kan dit niet worden opgemaakt. Zo wordt niet aangegeven wanneer eiser zou zijn uitgenodigd voor een gesprek, wat men wel zou mogen verwachten.

4.1. Eiser stelt daarnaast dat B en C al aan het ruziën waren op het moment dat eiser de kamer inkwam. Het steken zou zijn gebeurd nadat eiser was vertrokken. Een ander persoon zou daarnaast naderhand hebben aangegeven dat eiser niet degene was die heeft gestoken. Met deze voor eiser ontlastende verklaring heeft het COa niks gedaan. Uit het plaatsingsbesluit blijkt daarnaast dat B en C dronken waren. Hun verklaringen zijn daarom niet betrouwbaar. Verder is er geen mes aangetroffen bij eiser en zijn er geen aanhoudingen verricht of aangiftes opgenomen. Dat C lopend naar de huisartsenpost is vertrokken, is daarnaast een indicatie dat het met de ernst van de verwoning wel meeviel. Ook de impact op medebewoners zal zijn meegevallen; het incident vond immers midden in de nacht plaats dus men lag te slapen. Daarnaast is in het plaatsingsbesluit niet gespecificeerd wanneer en in welke media over het incident is bericht. De beschikking is om die reden onzorgvuldig tot stand gekomen dan wel gebrekkig gemotiveerd.

  1. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat uit kan worden gegaan van de juistheid van het besluit. In het besluit is aangegeven dat eiser meerdere keren is uitgenodigd voor een gesprek, maar eiser dit niet wilde. Dit komt overeen met de vaste werkwijze van het COa; in het kader van hoor en wederhoor wordt een vreemdeling altijd om zijn visie gevraagd voordat een maatregel wordt opgelegd. Uit het besluit blijkt voldoende dat eiser hier de gelegenheid toe heeft gehad maar er geen gebruik van heeft gemaakt.

5.1. Ten aanzien van het incident stelt de minister dat er zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden door de betrokkenen te horen. Dat er geen mes bij eiser is aangetroffen, is het gevolg van eisers weigering om zijn locker te openen. De impact van het incident is daarnaast heel groot geweest. Het gaat hier om verwondingen door messteken, dit is op zichzelf heel ernstig. Dat C lopend naar de huisartsenpost is vertrokken, doet daar niet aan af. Dat het incident in de media is vermeld is daarnaast niet leidend geweest, maar is wel een indicatie voor de impact van het incident. De vermelding van de mediaberichten in het besluit moet gezien worden als een nadere onderbouwing daarvan.

Oordeel van de rechtbank

  1. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen reden om te twijfelen aan de verslaglegging van het incident. Uit de twee afzonderlijke verklaringen van ooggetuigen kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat eiser hen heeft gestoken met een mes. Dat de betrokkenen onder invloed van alcohol zouden zijn geweest, is op zichzelf onvoldoende om aan deze verklaringen, waarvan een van een vriend van eiser, voorbij te gaan. Ook de impact van het incident is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet. Zo is er terecht aangegeven dat bewoners wakker worden en schrikken van drie politieauto’s met zwaailichten en sirenes. Het is aannemelijk dat dit in de nacht juist meer impact heeft dan overdag. De rechtbank is daarnaast met de minister van oordeel dat het steken met een mes op zichzelf al als bijzonder ernstig moet worden gezien en dat de ernst van de verwondingen van het slachtoffer daar niet bepalend voor is. Los van de vraag of de bron van de mediaberichten in het besluit vermeld had moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat de grote impact van het incident ook zonder deze berichten vaststaat.

  2. De beroepsgrond met betrekking tot het horen van eiser, slaagt wel. De rechtbank constateert dat de minister in het verweerschrift niet op deze grond is ingegaan. Ter zitting is slechts aangevoerd dat uit mag worden gegaan van het besluit, waarin is vermeld dat eiser meermaals is uitgenodigd voor een gesprek, maar hij dit niet wilde. Een nadere onderbouwing hiervan, bijvoorbeeld een overzicht van de data waarop eiser tevergeefs is uitgenodigd voor een gesprek, ontbreekt. De rechtbank vindt dit onvoldoende om aan te kunnen nemen dat eiser deugdelijk is gehoord dan wel daarvoor voldoende kans heeft gehad voorafgaand aan het opleggen van het besluit. Het besluit is dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en kan niet aan de HTL-plaatsing ten grondslag worden gelegd.

7.1. De rechtbank verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit daarom gegrond.

Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

  1. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dit besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook gegrond moet worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen gericht tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn gegrond.

9.1. De rechtbank gaat er verder vanuit dat sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 775,00 (€ 25,- per dag) nu hij ten onrechte gedurende eenendertig dagen, namelijk van 13 augustus 2025 tot en met 12 september 2025 (heden), in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. De Staat der Nederlanden moet de schadevergoeding aan eiser vergoeden.

9.2. De rechtbank overweegt daarbij dat de schade voortvloeit uit de onrechtmatige vrijheidsbeperkende maatregel en niet uit het plaatsingsbesluit. Dit omdat de schade voor eiser voortvloeit uit het feit dat eisers vrijheid zonder een juist besluit is beperkt door de vrijheidsbeperkende maatregel. Van schade door de feitelijke plaatsing op de HTL-locatie is niet gebleken. De rechtbank kent schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsbeperking vanaf 13 augustus 2025, de dag waarop de huidige vrijheidsbeperkende maatregel is ingegaan, tot en met 12 september 2025 (vandaag). De rechtbank merkt daarbij volledigheidshalve op dat de minister eiser al een volledige schadevergoeding heeft aangeboden voor de periode van 10 juli tot en met 12 augustus 2025. Dat is de periode van de eerder opgelegde en op 12 augustus 2025 opgeheven vrijheidsbeperkende maatregel.

9.3. De rechtbank ziet verder aanleiding om het COa en de minister ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van€ 907,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;

  • vernietigt het plaatsingsbesluit;

  • verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;

  • beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;

  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 775,00;

  • veroordeelt de minister en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, op 12 september 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

de griffier de rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.


Voetnoten

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.