Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16882 - HTL-plaatsing: kennelijke verschrijving in ingangsdatum is geen rechtmatigheidsgebrek - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1688212 september 2025

Essentie

Een foute ingangsdatum in een HTL-plaatsingsbesluit leidt niet tot vernietiging als uit het besluit en de feitelijke gang van zaken blijkt dat sprake is van een kennelijke verschrijving. De rechtbank oordeelt dat dit geen rechtmatigheidsgebrek is en de maatregel in stand kan blijven.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 25/15802 en NL25.37080

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 29 juli 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser in een HTL[1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van 29 juli 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[3] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. De minister heeft op 3 september 2025 een verweerschrift ingediend. Namens het COa is op diezelfde dag een verweerschrift ingediend.

1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 5 september 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit

Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit

  1. Uit de verslaglegging van het COa blijkt – samengevat – het volgende. Op 23 juli 2025, omstreeks 05:43 uur, is eiser via het openstaande raam het verblijf van een slapende medebewoner (B) binnengedrongen. Zonder enige waarschuwing begon eiser te zwaaien met het mes in de richting van B. B raakte daarbij gewond aan zijn hoofd. Bij een tweede aanval van eiser, met kracht ingezet en gericht op het hoofd van B, greep B de polsen van eiser. In de worsteling liet eiser het mes vallen, die rakelings langs het hoofd van B op het kussen viel. De politie arriveerde en ambulancepersoneel verzorgde de wond van B. Eiser werd aangetroffen in zijn kamer. Hij rook naar alcohol, was direct verbaal agressief en verzette zich hevig tegen aanhouding. Er waren drie agenten nodig om hem te fixeren en ook onderweg naar het politiebureau bleef hij dreigend en onvoorspelbaar. Een andere medebewoner (C) is gehoord als getuige. C heeft aangegeven gestommel en hulpgeroep vanuit de kamer van B te hebben gehoord en kort daarna zag hij eiser door de gang zag rennen. Er is sprake van doelgericht geweld met een dodelijk wapen. De impact is dan ook zeer groot. B heeft fysiek letsel opgelopen en heeft sindsdien ernstige angstklachten. Ook medebewoners werden opgeschrikt door de paniek, geschreeuw, politie-inzet en de arrestatie. Er is geen sprake van een eenmalig incident, maar van een structureel patroon.

Beroepsgronden van eiser

  1. Eiser stelt dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser is namelijk met terugwerkende kracht in de HTL geplaatst. Bij beschikking van 29 juli 2025 is hij immers per 25 juli 2025 in de HTL geplaatst. Het plaatsingsbesluit kan echter geen terugwerkende kracht hebben. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 maart 2025.[4] Ook voor het bepalen van de maximale duur van de HTL-plaatsing is een juiste vermelding van de startdatum van groot belang. Van een kennelijke verschrijving kan daarom geen sprake zijn en het besluit dient vernietigd te worden.

4.1. Eiser ontkent B te hebben aangevallen. De kleding van eiser was gestolen, zoals hij ook heeft aangegeven in het gesprek met het COa. Het incident is door niemand waargenomen, de HTL-plaatsing is dan ook uitsluitend gebaseerd op de verklaringen van B. C wordt in het plaatsingsbesluit als getuige genoemd, maar uit het besluit blijkt dat C van het incident zelf niks heeft gezien. Op pagina 2 van het plaatsingsbesluit wordt immers vermeld dat C verklaarde gestommel te hebben gehoord en eiser daarna zag rennen. In het plaatsingsbesluit wordt dan ook ten onrechte aangegeven dat C het relaas van B bevestigde en besluit kan niet op deze verklaring gebaseerd worden.

Oordeel van de rechtbank 5. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen reden om te twijfelen aan de verslaglegging van het incident. Uit de twee afzonderlijke verklaringen van B en C kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat eiser B heeft aangevallen en gestoken met een mes. Weliswaar heeft C het incident niet zelf gezien, maar zijn verklaring ondersteunt het relaas van B wel. De enkele ontkenning van eiser en de stelling dat zijn kleren waren gestolen, leiden niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.

5.1. De beroepsgrond dat eiser ten onrechte met terugwerkende kracht in de HTL is geplaatst, slaagt ook niet. Het is juist dat in het plaatsingsbesluit als datum van de plaatsing 25 juli 2025 is genoemd, maar de overige inhoud van het besluit en ook de feitelijke gang van zaken wijzen op een andere ingangsdatum, namelijk 29 juli 2025. Dat is ook de datum waarop eiser daadwerkelijk in de HTL is geplaatst. Dit is duidelijk in het plaatsingsbesluit omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van een kennelijke verschrijving. Van een rechtmatigheidsgebrek is daarom geen sprake, zodat de rechtbank niet toekomt aan de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht .

  1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond verklaren.

Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

  1. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

  1. Dat betekent dus dat eiser geen gelijk krijgt en dat het COa het besluit tot plaatsing in de HTL mocht nemen en ook de minister de vrijheidsbeperkende maatregel mocht opleggen. Eiser krijgt daarom geen schadevergoeding. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, op 12 september 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

de griffier de rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

ECLI:NL:RBDHA:2025:4013.


Voetnoten

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

ECLI:NL:RBDHA:2025:4013.