ECLI:NL:RBDHA:2025:16848 - Asielaanvraag Iraakse mandeeër afgewezen: vrees voor vervolging onvoldoende onderbouwd - 11 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een Iraakse mandeeër zijn vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. Algemene landeninformatie, zoals een EUAA Country Guidance rapport, is onvoldoende zonder concrete onderbouwing van een persoonlijke dreiging.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28037
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en
(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000
[1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
Procesverloop
- Eiser heeft op 21 september 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft de Iraakse nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 1985, was woonachtig in Al Falluja, Al Anbar in Irak en is mandeeër. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 juni 2025 deze aanvraag als ongegrond afgewezen.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas
-
Op 21 september 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij bij terugkeer naar Irak (Al Falluja, Al Anbar) vreest voor de dood vanwege zijn religieuze overtuiging (mandeïsme) door de gewapende islamitische Asa’ib Ahl al-Haq-militie en de drie grote soenitische stammen Al Bou Isa, Al Jumayla en Al Mahamdeh. Eiser en zijn familie hebben sinds de val van Saddam Hoessein, kort gezegd, tussen 2006 en 2020 structureel te maken gehad met ernstige gebeurtenissen zoals moord en ontvoering. Leden van de drie stammen willen eiser doden als wraak voor de terdoodveroordeling en executie van drie stamleden voor de moord op zijn oom in 2010. Eiser is door de gewapende militie bedreigd met de dood middels een reactie op zijn Facebook-account. Vanwege deze ervaringen kan eiser niet terugkeren naar Irak, omdat hij nog altijd vreest voor de gewapende milities en soennitische stammen, alsmede de Iraakse autoriteiten die met de stammen en de militie zijn verweven.
-
De minister heeft de problemen die eiser en zijn familie in Irak hebben ondervonden omdat zij Mandeeërs zijn geloofwaardig bevonden. De minister stelt zich echter op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge van het zijn van mandeeër thans te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser behoort, aldus de minister, niet tot een in het landgebonden beleid genoemde groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging of tot een in het landgebonden beleid genoemd risicoprofiel. Ook acht de minister het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Irak gezien zijn persoonlijke omstandigheden moet vrezen voor vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
[2] Eiser heeft, aldus de minister, niet onderbouwd dat en waarom juist hij zou moeten vrezen voor wraak van de drie stammen, terwijl hij ook nog geruime tijd in Falluja heeft verbleven na de tenuitvoerlegging van de doodstraf van de drie stamleden, nu 12 jaar geleden. Daarbij komt dat blijkt dat zijn Facebook-account niet openbaar is en geen 1100 volgers heeft zoals hij heeft verklaard, terwijl de gestelde bedreiging niet kon worden geverifieerd. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Beoordelingskader
- De rechtbank beoordeelt in hoeverre de inhoudelijke toets door de minister de rechterlijke toets doorstaat. Daarbij maakt de rechtbank onderscheid tussen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (gegronde vrees voor vervolging) en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (reëel risico op ernstige schade).
Heeft eiser zijn vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aannemelijk gemaakt?
- Eiser voert aan dat hij vreest voor de dood vanwege zijn geloofsovertuiging bij terugkeer naar Irak. Hij verwijst daarvoor naar paragraaf 3.10.4 van het rapport van EUAA
[3] Country Guidance: Iraq van 14 november 2024 (Country Guidance) en een rapport van Vluchtelingenwerk Nederland van 2 mei 2025 waarin de Asa’ib Ahl al-Haq-militie wordt besproken. Hoewel zijn persoonlijke situatie daarin niet wordt genoemd, acht eiser deze rapporten een indicatie dat zijn relaas niet onaannemelijk is en op waarheid berust. Eiser voert verder aan dat de minister ten onrechte meer waarde hecht aan het Algemeen Ambtsbericht Irak[4] (algemeen ambtsbericht) van november 2023 dan aan het genoemde EUAA-rapport, dat volgens hem zwaarder moet wegen. Hij verwijst naar rechtsoverweging 10.3.1 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 31 januari 2025[5] waarin is overwogen dat bij discrepanties tussen een algemeen ambtsbericht en door het Agentschap opgestelde analyses en richtsnoeren aan het laatstgenoemde in beginsel meer gewicht toekomt, gezien de onafhankelijke positie en gespecialiseerde taak van het Agentschap. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de overwegingen in het bestreden besluit over zijn Facebook-pagina onjuist zijn. In het besluit staat dat eiser niet heeft gereageerd op de overwegingen in het voornemen over zijn sociale media-activiteiten, dat uit een internetscreening blijkt dat zijn Facebook-account niet openbaar is en slechts 88 volgers telt, en dat de gestelde bedreigingen vanwege zijn sociale media-uitingen niet zijn geverifieerd en niet geloofwaardig worden geacht*.*Eiser stelt dat dit onterecht is. In een aanvullende zienswijze van 24 juni 2025, ingediend op dezelfde dag als het bestreden besluit, heeft eiser hierop wél gereageerd. Daarbij betoogt eiser dat de minister naar een onjuiste Facebook-pagina heeft gekeken. Ter onderbouwing heeft eiser screenshots overgelegd van de Facebook-pagina en de berichten die hij daarop heeft geplaatst. Volgens eiser hebben de aanvullende zienswijze en het bestreden besluit elkaar net gekruist. Dit acht eiser in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
6.1. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser zijn vrees voor vervolging dan wel reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Irak niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser voert in zijn zienswijze aan dat de minister zijn vrees voor de Asa’ib Ahl al-Haq-militie geloofwaardig heeft geacht, maar dat klopt niet. Eiser heeft het voornemen onjuist gelezen. Volgens de minister bevestigen de bronnen waar eiser naar verwijst weliswaar dat Asa’ib Ahl al-Haq actief is en betrokken kan zijn bij mensenrechtenschendingen, maar zeggen deze niets over eiser persoonlijk. Zijn persoonlijke situatie wordt in het rapport niet genoemd of besproken. Zonder duidelijke, consistente verklaringen van eiser zelf over zijn persoonlijke situatie bieden deze algemene bronnen onvoldoende grond om te concluderen dat eiser bij terugkeer vervolging of ernstige schade te vrezen heeft. De minister begrijpt eisers verwijzing naar de Country Guidance inzake de positie van mandeeërs, als een beroep op het door de EUAA gehanteerde risicoprofiel. Daarbij wordt overwogen dat de bronnen die ten grondslag liggen aan de Country Guidance ook zijn gebruikt voor het algemeen ambtsbericht en dus al zijn verwerkt in het Nederlandse beleid. Bovendien benadrukt de minister dat de Country Guidance slechts een richtsnoer vormt. Lidstaten blijven bevoegd zelfstandig te beoordelen of sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade, op basis van de individuele situatie. De minister heeft wat betreft de Facebook-pagina ter zitting gesteld dat de Facebook-pagina en de berichten die bij aanvullende zienswijze zijn overgelegd en op de zitting zijn besproken wel zijn meegenomen in de besluitvorming en ook al in het nader gehoor waren overgelegd. Nieuw is alleen de vermelding van een nieuwe Facebook-pagina. Volgens de minister zijn er geen recente posts overgelegd, waardoor het aantal volgers van ondergeschikt belang is. Daarnaast is de herkomst van de berichten niet te verifiëren, omdat deze van elke afzender afkomstig kunnen zijn.
6.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat de aanvullende zienswijze te laat is ingediend en in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit niet kon worden meegenomen in de besluitvorming. De aanvullende zienswijze met de juiste Facebook-pagina is pas op 24 juni 2025 ingediend, op dezelfde dag dat het bestreden besluit is genomen. Bovendien heeft de minister ter zitting toegelicht dat de dreiging via sociale media als zodanig is besproken in het gehoor en in het voornemen is beoordeeld. De overgelegde Facebook-pagina, die ter zitting door de tolk is vertaald, toont geen concrete en verifieerbare dreiging en de herkomst van de bedreiging kon niet worden vastgesteld. Daar komt bij dat eiser eerst ter zitting heeft gesteld dat de betreffende Facebook-pagina een aparte pagina is binnen zijn persoonlijke pagina. De gestelde bedreiging dateert van juli 2022 en eiser heeft sindsdien geen nieuwe berichten geplaatst. Het aantal volgers is dus, zoals de minister ter zitting terecht stelt, hoe dan ook van ondergeschikt belang. De rechtbank ziet daarom op dit punt geen schending van het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.
6.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van het Vluchtelingenverdrag komt een vreemdeling slechts in aanmerking voor bescherming als sprake is van gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging. Voor zover het eiser beroep op de Country Guidance moet worden begrepen als een beroep op toepassing van de in de Country Guidance omschreven risicoprofiel en een betwisting van de door de minister gehanteerde risicoprofielen geldt dat de minister terecht heeft overwogen dat de Country Guidance is meegenomen in het door de minister vastgestelde beleid en dat bovendien uit de Country Guidance slechts kan worden afgeleid dat individuen die tot de risicogroepen behoren in bepaalde omstandigheden in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus. Eiser heeft dit niet betwist en verder ook niet onderbouwd waarom de door de minister gehanteerde risicoprofielen onjuist zijn. De rechtbank passeert in zoverre deze grond. Hoewel vaststaat dat eiser mandeeër is en in het verleden problemen heeft ondervonden vanwege zijn geloof, heeft eiser bovendien onvoldoende onderbouwd dat hij bij terugkeer opnieuw problemen zal ondervinden en daardoor persoonlijk een reëel risico loopt. De door eiser overgelegde rapporten van Vluchtelingenwerk Nederland en de Country Guidance schetsen een algemeen beeld van de situatie van mandeeërs in Irak, maar de minister stelt zich terecht op het standpunt dat de rapporten geen concrete aanwijzingen bevatten dat juist eiser persoonlijk gevaar loopt. Ook het betoog van eiser dat hij wordt bedreigd door de Asa’ib Ahl al-Haq-militie is niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. Algemene informatie over de aanwezigheid en de activiteiten van deze militie in Irak maakt dit niet anders. Dat geldt eveneens voor de grote tijdsverloop en de concrete dreiging van de drie soennitische stammen, waarover sinds de eerdere verklaringen niets nader is aangevoerd of onderbouwd. De minister heeft bovendien toereikend gemotiveerd waarom het algemeen ambtsbericht als uitgangspunt is genomen. De bronnen waarop de Country Guidance is gebaseerd, zijn daarin al verwerkt, terwijl niet is onderbouwd en de rechtbank ook niet blijkt dat sprake is van een relevante discrepantie. De Verordening (EU) 2021/2303 verplicht er bovendien niet toe dat het rapport van het Agentschap in elke individuele beslissing expliciet wordt genoemd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 31 januari 2025, kan daarom niet leiden tot een ander oordeel. Overigens ziet de rechtbank niet in dat de Country Guidance in zijn algemeenheid en zonder meer moet worden aangemerkt als een bron van hogere status of waarde. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Daarom bestaat voor vergoeding van proceskosten of griffierecht geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Habibi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vreemdelingenwet 2000.
Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
European Union Agency for Asylum.
Algemeen Ambtsbericht Irak van november 2023.
ECLI:NL:RBDHA:2025:1263.