ECLI:NL:RBDHA:2025:16792 - Rechtbank Den Haag - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20069
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: C.J. Ohrtmann).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag.
1.1. Eiser heeft op 10 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 mei 2024 deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Finland hiervoor verantwoordelijk is.
1.2. Eiser heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en heeft op 6 augustus 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder in de gelegenheid stelt om te onderzoeken of overdracht van eiser aan Finland niet tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand leidt.
1.3. Verweerder heeft een BMA
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 nader behandeld op zitting. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, G. Günes als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
- Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 6 augustus 2024. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar uitspraken van de hoogste bestuursrechter.
[3]
2.1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank allereerst geoordeeld dat verweerder het terugnameverzoek tijdig aan de Finse autoriteiten heeft toegezonden. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag is daarom niet op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening bij Nederland komen te liggen. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder naar aanleiding van eisers overgelegde medische stukken aanleiding moest zien om het BMA om advies te vragen over de mogelijke gevolgen van een overdracht aan Finland in de zin van het arrest C.K.
Wat is het standpunt van eiser?
- Eiser voert aan dat de informatie van het BMA onjuist en achterhaald is, waardoor hieraan niet de waarde kan worden gehecht die verweerder hieraan gehecht wil zien. Het BMA heeft namelijk een terugkeer naar Turkije beoordeeld en niet de overdracht aan Finland. Verweerder heeft zich hiermee niet gehouden aan de opdracht van de rechtbank om te beoordelen of overdracht aan Finland verantwoord is. Verweerder heeft zijn vergewisplicht ex artikel 3:9 van de Awb
[5] geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
Het beroep is gegrond*.*Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
-
De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak van 6 augustus 2024 de opdracht gegeven om te onderzoeken of een overdracht van eiser naar Finland niet tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal leiden. Op 30 mei 2025 heeft het BMA een advies uitgebracht. Het advies vermeldt onder meer dat eiser kan reizen indien er een fysieke overdacht is geregeld. Na de reis is het noodzakelijk dat eiser fysiek wordt overgedragen aan een psychiater of psycholoog, omdat hij in Turkije zelfmoordpogingen en automutilatie heeft ondernomen.
5.1. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
5.2. Uit paragraaf 3.1.5. van het BMA-protocol, versie 2023, volgt dat als fysieke overdracht een reisvoorwaarde is, verweerder ook vraagt naar een voorbeeld van een instelling waar de behandeling beschikbaar is waarvoor de fysieke overdracht noodzakelijk is. De medisch adviseur geeft dan vervolgens een voorbeeld van een naam van een instelling waar behandeling aanwezig is.
5.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er tegen deze achtergrond onvoldoende van vergewist dat het BMA-advies van 30 mei 2025 zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank stelt vast dat het BMA heeft onderzocht of bij terugkeer van eiser naar Turkije (zijn land van herkomst) binnen drie tot zes maanden een medische noodsituatie zal ontstaan dan wel of eiser op het moment van advisering in staat is om te reizen naar zijn land van herkomst, Turkije. Uit het BMA-advies volgt niet dat daadwerkelijk een fysieke overdracht aan Finland is onderzocht. Verweerder heeft hiermee geen gehoor gegeven aan de opdracht die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft gegeven.
5.4. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de DT&V
Conclusie en gevolgen
-
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigd het bestreden besluit omdat het in strijd is genomen met artikel 3:2 van de Awb en 3:9 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak, daaronder begrepen een nieuw BMA-onderzoek te laten uitvoeren. Verweerder kan daarbij het BMA verzoeken de medische informatie van eisers behandelaar van 22 juli 2025 bij het advies te betrekken.
-
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.174,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 23 juli 2024, 0,5 punt voor het indienen van schriftelijke inlichtingen en 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting op 21 augustus 2025 met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12294.
Bureau Medische Advisering.
Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2798) en 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1013).
Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
Algemene wet bestuursrecht.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:570).
Protocol Bureau medische Advisering (BMA): Team Beoordeling en Medisch Advies (versie 2023), p. 14.
Dienst Terugkeer en Vertrek.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2011, (ECLI:NL:RVS:2011:BQ7853).