ECLI:NL:RBDHA:2025:16739 - Rechtbank Den Haag - 7 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2500
Zaaknummer: C/09/664251
Datum beschikking: 7 juli 2025
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 4 april 2024 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. N.M. Zeeman te [plaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. K. Moene te Den Haag.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-
het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
-
het bericht van 15 mei 2025 van de man, met bijlagen;
-
het bericht van 22 mei 2025 van de vrouw, met bijlagen;
-
het bericht van 27 mei 2025 van de man, met bijlagen;
-
het bericht van 28 mei 2025 van de vrouw, met bijlagen.
Op 5 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en de man bijgestaan door hun advocaten en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Door de advocaat van de vrouw en door de advocaat van de man zijn nadere stukken overgelegd.
Feiten
-
Partijen zijn gehuwd op [datum] 2018 te [plaats] .
-
Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
-
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ,
-
[de minderjarige] verblijft in de echtelijke woning, in de ene week met de man en in de andere week met de vrouw.
-
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
-
Deze rechtbank heeft op 12 juni 2024 voorlopige voorzieningen (zaaknummer C/09/664250) getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
-
de voorlopige zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] , als volgt worden verdeeld tussen partijen:
-
in de oneven weken is [de minderjarige] met de vrouw in de echtelijke woning
-
in de even weken is [de minderjarige] met de man in de echtelijke woning; De wissel is op maandagochtend via de kinderopvang. De ouder die in de nacht van zondag op maandag in de echtelijke woning verblijft brengt [de minderjarige] (rond 8:00 uur) naar de kinderopvang, alwaar de andere ouder haar ophaalt. Indien [de minderjarige] niet naar de kinderopvang gaat, is de wissel op maandag in de vroege ochtend in de echtelijke woning;
-
de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning (gelegen aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats] ) gedurende de tijd dat zij de zorg voor [de minderjarige] heeft en bepaalt dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning gedurende de tijd dat hij de zorg voor [de minderjarige] heeft.
-
Op 15 november 2024 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen (zaaknummer C/09/674024) plaatsgevonden, waarbij beide partijen en advocaten aanwezig waren. Partijen zijn het op de zitting eens geworden en hebben de over en weer gedane verzoeken tot wijziging van de voorlopige voorzieningen ingetrokken, zodat de rechtbank in deze procedure geen beslissing heeft genomen.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de vrouw zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
-
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw;
-
vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] , zoals omschreven in de punten 4, 6, 7 en 8 van het verzoekschrift;
-
bepaling dat de vrouw gerechtigd is de kinderbijslag te innen;
-
bepaling dat de man gehouden is een bedrag van € 1.124,96 aan de vrouw te voldoen ter zake van de vaste lasten;
-
bepaling dat de man gehouden is een bedrag van € 513,19 aan de vrouw te voldoen ter zake van de kosten voor de kraamzorg;
-
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap conform
het voorstel van de vrouw;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Bovendien heeft de man, na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
-
in het geval de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij één der ouders wenst te bepalen; vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man;
-
vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] als omschreven onder randnummer 7 van het verweerschrift, waarbij - zolang partijen allebei zijn aangewezen op het gebruik van de echtelijke woning voor de uitvoering van de zorgregeling - de man de rechtbank verzoekt te bepalen dat voormelde zorgregeling wordt uitgevoerd in de echtelijke woning, waarbij:
-
de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning gedurende de tijd dat zij de zorg voor [de minderjarige] heeft;
-
de man is met uitsluiting van de vrouw gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning gedurende de tijd dat hij de zorg voor [de minderjarige] heeft;
-
waarbij steeds geldt dat de partij die de woning verlaat, de woning schoon achterlaat en zorgt dat de voorraad eten en benodigdheden voor [de minderjarige] is aangevuld;
-
vaststelling van kinderalimentatie te betalen door de man aan de vrouw, ingeval dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft, althans op haar adres staat ingeschreven, van € 169,- per maand en, ingeval [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de man heeft, althans op zijn adres staat ingeschreven, van € 182,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de beschikking, waarbij (in beide situaties) de kosten van de kinderopvang voor rekening van de vrouw komen. De man voldoet aan de vrouw een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Die tegemoetkoming is gelijk aan de helft van de netto kosten (kosten kinderopvang – voorschotbeschikking kinderopvang) van opvang. Ouders stellen in onderling overleg op basis van de voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag en het contract kinderopvang steeds vast welk bedrag de man aan voorschot op die tegemoetkoming maandelijks aan de vrouw voldoet. De vrouw verstrekt aan de man een kopie van alle facturen kinderopvang en alle beschikkingen kinderopvangtoeslag (voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen). Jaarlijks en op basis van alle maandelijkse facturen kinderopvang, het jaaroverzicht kinderopvang en de definitieve kinderopvangtoeslagbeschikking stellen ouders in onderling overleg het definitieve bedrag vast dat de man aan tegemoetkoming kosten kinderopvang aan de vrouw in dat jaar had dienen te voldoen en rekenen het te veel of te weinig betaalde bedrag met elkaar af;
-
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man onder randnummer 31 en te bepalen dat, in geval de vrouw niet voor de mondelinge behandeling op 5 juni 2025 aan de man justificatoire bescheiden heeft verstrekt waaruit de saldi op al haar bankrekeningen blijkt per 4 april 2024, de vrouw op grond van artikel 843a Rv gehouden is om binnen twee weken na de door de rechtbank te wijzen (tussen)beschikking aan de rechtbank en aan de man justificatoire bewijsstukken te verstrekken van de saldi per 4 april 2024 op al haar bankrekeningen;
- ingeval de rechtbank het verzoek van de man ter zake birdnesting zou afwijzen; toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning op de [adres] ( [postcode] ) te [plaats] ,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Op de zitting heeft de vrouw de vorderingen ten aanzien van de kraamzorg en de vaste lasten ingetrokken en heeft de man de laatst gedane vorderingen ten aanzien van de kraamzorg ingetrokken, zodat de rechtbank op deze verzoeken niets meer te beslissen heeft.
Beoordeling
Echtscheiding Ontvankelijkheid Bij het indienen van een verzoek tot echtscheiding is het wettelijk verplicht om een ouderschapsplan over te leggen. De ouders hebben dat niet gedaan. De rechtbank stelt vast dat het de ouders niet is gelukt om ten aanzien van de kinderen tot overeenstemming te komen. Daarom beoordeelt de rechtbank het verzoek tot echtscheiding zonder ouderschapsplan.
Inhoudelijke beoordeling Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Zorgregeling Partijen zijn het erover eens dat de week-op-week-af regeling zoals bij voorlopige voorzieningenprocedure is bepaald, definitief moet worden vastgelegd. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de ouders een gelijkwaardige verdeling van de zorg hanteren. Of de co-ouderschapsregeling moet worden uitgevoerd als birdnestregeling of ieder vanuit een eigen woning, hangt af van de beslissing over het huurrecht, waarover de rechtbank zich hieronder zal uitlaten.
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen hebben de ouders eveneens overeenstemming bereikt. Op de zitting hebben partijen aangegeven het voorstel van de vrouw, zoals door haar ingediend op 22 mei 2025, als uitgangspunt te nemen, met kanttekeningen voor wat betreft de verjaardag van [de minderjarige] , de Kerstdagen en Oud en Nieuw. De verdeling van de vakanties zal worden gevolgd zodra [de minderjarige] naar de basisschool gaat. Tot die tijd zal geen vakantieregeling worden gevolgd, maar wordt volstaan met de regeling waarbij partijen ieder maximaal twee tot drie weken achtereen met [de minderjarige] op vakantie kunnen gaan. De rechtbank zal in het dictum de vakantie- en feestdagenregeling opnemen, met de besproken kanttekeningen. De rechtbank zal dienovereenkomstig in het belang van [de minderjarige] beslissen.
Huurrecht De vrouw verzoekt het huurrecht van de echtelijke woning aan haar te toe te kennen. Zij stelt een zwaarwegender belang te hebben dan de man bij het overnemen van de huurwoning. De huurwoning is namelijk verkregen op de huurpas van de vrouw. Partijen woonden hiervoor samen in de huurwoning van de vrouw waar de man bij is ingetrokken vanuit een begeleid wonen situatie. De huidige huurwoning is dus verkregen vanuit de huurwoning die de vrouw alleen huurde.
De man meent primair dat er geen beslissing over het huurrecht van de echtelijke woning genomen moet worden. Beide ouders dienen evenveel in het leven van [de minderjarige] te zijn en dienen een goede en geschikte woning te hebben waar zij met [de minderjarige] kunnen verblijven. Dit is de echtelijke woning. Hij stelt dat de ouder die als eerste een woning vindt via Woonnet Haaglanden in/nabij [plaats] naar die woning zal moeten verhuizen en de ander dan in de echtelijke woning zal blijven. Zolang beide partijen zijn aangewezen op de echtelijke woning kunnen partijen naar de mening van de man de birdnestregeling blijven uitvoeren. Hierbij heeft de man in de week dat hij in de woning is het uitsluitend gebruik van de woning en de vrouw in de andere week. Subsidiair verzoekt de man het huurrecht aan hem toe te wijzen. De man heeft geen permanent ander adres of een andere plek om met [de minderjarige] te verblijven. De vrouw verblijft in de week dat zij niet in de echtelijke woning is bij haar ouders. De ouders of familieleden van de man hebben hier de ruimte niet voor.
De rechtbank overweegt als volgt. Beide partijen hebben aangegeven het huurrecht van de echtelijke woning toebedeeld te willen krijgen. De rechtbank zal een belangenafweging moeten maken. De rechtbank constateert dat geen van partijen op korte termijn een andere huurwoning kan verkrijgen. Daarnaast zijn beide partijen financieel niet in staat om in de particuliere sector een woning te huren. Zij hebben dus allebei een groot belang bij de huurwoning. Voor [de minderjarige] is het bovendien van groot belang dat beide ouders in staat blijven om de week zorg voor haar te kunnen dragen. De rechtbank is echter van oordeel dat het ook belangrijk is voor partijen om duidelijkheid te hebben over de vraag, wie van hen uiteindelijk in de woning mag blijven. Partijen moeten weten naar welke situatie toegewerkt moet worden. De rechtbank zal het huurrecht daarom wel toewijzen aan één van partijen, maar vanwege de problemen op de woningmarkt en het grote belang dat de huidige co-ouderschapsregeling voortgezet kan worden, zal de rechtbank de vertrekkende ouder een lange termijn van één jaar geven om de huurwoning te verlaten.
Bij gebrek aan een ander overstijgend belang, moet de doorslag in de belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank worden gevonden in de omstandigheid dat partijen vóór het huwelijk zijn ingetrokken in de woning van de vrouw en vanuit die woning zijn verhuisd naar de huidige woning. De huurwoning is aldus verkregen vanuit het huurrecht van de vrouw. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de vrouw met ingang van 1 juli 2026 huurder zal zijn van de woning. Tot die tijd zullen partijen de birdnestingregeling voortzetten.
Hoofdverblijfplaats [de minderjarige] De ouders zijn het erover eens dat het hoofdverblijf bij [de minderjarige] in de huidige echtelijke woning moet zijn. Nu de rechtbank heeft bepaald dat de vrouw voortaan de huurster zal worden van de echtelijke woning, zal de rechtbank dus ook de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw vaststellen. De rechtbank hecht er waarde aan dat daarmee voor [de minderjarige] duidelijk is dat zij op het adres van de vrouw wordt ingeschreven, de vrouw de verblijf overstijgende kosten voor haar zal dragen en de toeslagen, de kinderbijslag en het kindgebonden budget zal ontvangen. Daarmee zal bij de bepaling van de kinderalimentatie rekening worden gehouden. De rechtbank wil opmerken dat het hoofdverblijf niets zegt over de rol die de ouders hebben in het leven van [de minderjarige] . Er geldt een co-ouderschapsregeling, zij hebben dus ieder een gelijkwaardig aandeel in de zorg voor [de minderjarige] en zijn beiden even belangrijk voor [de minderjarige] .
Verhuizen binnen 15 kilometer Op de zitting is met partijen besproken binnen welke straal ten opzichte van de echtelijke woning de ouders mogen verhuizen. Duidelijk is nu dat de man de vertrekkende ouder zal zijn. Partijen zijn het erover eens dat de kern van het leven van [de minderjarige] in [plaats] moet blijven. Zij zijn overeengekomen dat [de minderjarige] daar blijft wonen met de ouder die in de echtelijke woning blijft, te weten de vrouw. Partijen zijn het er ook over eens dat de ander, de man, een woning zal proberen te vinden binnen [plaats] en als dit niet lukt binnen een straal van 15 kilometer van de echtelijke woning. De rechtbank zal deze afspraak in het dictum opnemen.
Kinderalimentatie Nu het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw is bepaald, verzoekt de man een bijdrage aan kinderalimentatie door de vrouw aan de man te betalen van € 169, -- vast te stellen. De vrouw stelt dat, op grond van een door haar op de zitting overgelegde berekening, een bijdrage aan kinderalimentatie door de vrouw aan de man te betalen van € 33,- per maand zou moeten worden vastgesteld.
Ingangsdatum Partijen zijn het erover eens dat de kinderalimentatie pas zal ingaan op het moment van het beëindigen van de birdnestingregeling, dus met ingang van 1 juli 2026.
Behoefte Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van [de minderjarige] is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun huwelijk worden bepaald.
Vaststaat dat partijen begin 2024 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank zal daarom met de tarieven van 2024-1 rekenen.
NBI vrouw De man stelt dat uitgegaan moet worden van het inkomen van de vrouw in 2023, omdat niet duidelijk is of de vrouw begin 2024 al het inkomen genereerde dat past bij haar jaarinkomen volgend uit haar jaaropgave 2024. De vrouw stelt dat gerekend moet worden met haar inkomen van 2024.
De rechtbank zal uitgaan van het inkomen van de vrouw in 2023, omdat zij niet kan vaststellen op welk moment de inkomensstijging (waarvan blijkt uit de jaaropgave 2024) is ontstaan, namelijk vóór of na het feitelijk uiteengaan van partijen. De rechtbank berekent aldus het NBI op basis van een loon van € 14.689, -- en een WW-uitkering van € 11.631, -- in 2024-1 op € 1.819, --. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
NBI man Voor de berekening van het NBI van de man zal de rechtbank uitgaan van zijn inkomensgegevens over 2024, zoals door hem overgelegd in twee jaaropgaven. Hieruit volgt een inkomen uit loon van € 14.271, -- en een inkomen uit Wajong-uitkering van € 11.998,--. De rechtbank berekent het NBI van de man in 2024-1 op basis daarvan op € 1.884,--. De rechtbank verwijst voor naar de aangehechte berekening.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2024 dus € 3.703, -- per maand (€ 1.819 +€ 1.884). Op basis van dit NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 109, -- per maand. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2024 leidt het voorgaande tot een behoefte van € 525, -- per maand voor [de minderjarige] . Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 559, -- per maand. Omdat de indexatienormen voor 2026 nog niet bekend zijn is de rechtbank niet in staat de behoefte te indexeren naar 2026. De rechtbank zal voor de berekening van de te betalen kinderalimentatie dan ook uitgaan van de behoefte in 2025.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw De man stelt dat voor de draagkrachtberekening van de vrouw van een jaarinkomen van € 38.000, -- uitgegaan moet worden. De vrouw betwist dat dit bedrag haar inkomen weergeeft. Zij brengt een berekening in het geding waarbij zij haar inkomen heeft berekend op basis van het gemiddelde genomen van zeventien wekelijkse salarisspecificaties, te weten afgerond € 418,-- per week, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, € 16, -- per week aan onkostenvergoeding en twee overige loonbestanddelen die samen gemiddeld € 894,-- per jaar bedragen. Omdat de juistheid van die berekening uit de salarisspecificaties is af te leiden , zal de rechtbank de berekening van de vrouw volgen.
De rechtbank houdt verder rekening met:
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, berekent de rechtbank haar NBI in 2025 op € 2.532, -- per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.125, --, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310, --)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan € 323, -- per maand.
Draagkracht man Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen uit loon van € 1.150,61 bruto per maand en een inkomen uit Wajong-uitkering van € 978,75 bruto per maand, gebaseerd op de door de man overgelegde loon- en uitkeringsspecificaties van januari 2025 tot en met maart 2025.
De rechtbank houdt verder rekening met:
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, berekent de rechtbank zijn NBI in 2025 op € 1.953, -- per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Bij een NBI van € 1.875, -- tot € 2.125, -- per maand wordt de draagkracht bepaald op een vast bedrag uit de draagkrachttabel, afhankelijk van de hoogte van het NBI. Omdat het NBI tussen € 1.925, -- en € 1.975, -- valt, zal de rechtbank met toepassing van de draagkrachttabel (2025) een draagkracht van € 79, -- per maand voor de man in aanmerking nemen.
Draagkrachtvergelijking De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 402, -- per maand (€ 323, -- + € 79, --). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 157, -- per maand. Volgens het Rapport Alimentatienormen 2025 geldt als uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) betaalt. Bij een co-ouderschapsregeling draagt iedere ouder 35% aan zorgkosten en draagt de ouder bij wie het kind hoofdverblijf heeft de overige 30% verblijfsoverstijgende kosten. Overwogen wordt dat ook bij co-ouderschap het uitgangspunt is dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van de kinderen bijdragen, ongeacht bij welke ouder hoofdverblijfplaats van een kind is bepaald (ECLI:NL:HR:2022:1924).
De zorgkorting voor de man bedraagt (35% van € 559, --) afgerond € 196, -- per maand. Omdat sprake is van een tekort van € 157, -- per maand, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft van het tekort komt in mindering op de zorgkorting van de man. Dit betekent dat hij nog recht heeft op een zorgkorting van afgerond € 118, -- per maand (€ 196, ---/- € 79, --).
De kosten die de man aldus draagt voor [de minderjarige] zijn gelijk aan het bedrag van de berekende zorgkorting en bedragen daarom € 118, --. Op dit bedrag komt in mindering zijn eigen draagkracht van € 79, -- per maand. Hij kan dus voor een bedrag van € 39, -- niet zelf voorzien in de zorgkosten die hij maakt als [de minderjarige] bij hem verblijft.
Omdat de vrouw aldus reeds € 79,- boven haar draagkracht in de kosten van [de minderjarige] dient te voorzien, resteert aan haar zijde geen draagkracht om een aan de man te betalen bijdrage in de kosten te voldoen. Na indexatie van de behoefte in 2026 zal het draagkrachttekort naar verwachting toenemen. Bij toekenning van een bijdrage door de vrouw aan te betalen aan de man zal het voor de vrouw moeizamer zijn om in de verblijfsoverstijgende kosten te voorzien en dit is niet in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank zal daarom geen door de vrouw aan de man te betalen bijdrage vaststellen.
Indien het inkomen van (één van) partijen vóór of na 1 juli 2026 wezenlijk toeneemt, zijn de advocaten in staat aan de hand van de berekening in deze beschikking opnieuw te berekenen of de betaling van kinderalimentatie door één van partijen aan de ander dan wel op zijn plaats is.
Kinderopvangkosten Partijen hebben een afspraak gemaakt over hoe zij de kinderopvangkosten zullen verdelen. Die overeenkomst hebben zij op de zitting schriftelijk overgelegd. De rechtbank zal dit hieronder opnemen en als onderlinge afspraak in het dictum opnemen. De overeenkomst tussen partijen hieromtrent luidt:
“De kosten van kinderopvang komen voor rekening van moeder. Ouders komen overeen dat vader aan moeder een tegemoetkoming voldoet in de kosten van kinderopvang. Die tegemoetkoming is gelijk aan de helft van netto kosten (kosten kinderopvang – kinderopvangtoeslag) van opvang. Ouders stellen in onderling overleg op basis van de voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag en het contract kinderopvang steeds vast welk bedrag aan voorschot op die tegemoetkoming vader maandelijks aan moeder voldoet.
Moeder verstrekt aan vader een kopie van alle facturen kinderopvang (die overigens ook via de app zijn in te zien) en alle beschikkingen kinderopvangtoeslag (voorschotbeschikkingen en definitieve beschikking). Jaarlijks en op basis van alle maandelijkse facturen kinderopvang, het jaaroverzicht kinderopvang en de definitieve kinderopvangtoeslagbeschikking stellen ouders in overleg het definitieve bedrag vast dat vader aan tegemoetkoming kosten kinderopvang aan moeder in dat jaar had dienen te voldoen en rekenen het te veel of te weinig betaalde bedrag met elkaar af.”
Kinderbijslag De vrouw verzoekt te bepalen dat zij gerechtigd is de kinderbijslag te innen. In een procedure als de onderhavige, waarin alleen de ouders partij zijn en de Belastingdienst niet, kan de rechtbank een dergelijke beslissing niet nemen. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Wel ligt het voor de hand dat de vrouw, als degene bij wie [de minderjarige] hoofverblijf heeft, degene is die de kinderbijslag ontvangt. Bij de berekening van de verdeling van de kosten van de kinderen is er ook rekening mee gehouden dat de vrouw degene zal zijn die de kinderbijslag ontvangt. Een andere wijze van inning van de kinderalimentatie zal leiden tot een herberekening van die verdeling van de kosten en -mogelijk- tot de verplichting voor de man om kinderalimentatie aan de vrouw te betalen.
Verdeling huwelijksgemeenschap Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn op of na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildata en omvang Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 4 april 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
a. bankrekeningen:
a. rekening met nummer [bankrekening 1] bij ABN: saldo op peildatum € 1.968,- b. rekening met nummer [bankrekening 2] bij ABN: saldo op peildatum € 157,-
inboedel; Suzuki Alto.
Ad. a. bankrekeningen Partijen zijn overeengekomen dat ieder zijn/haar eigen bankrekening houdt, zonder verrekening van de saldi.
Ad. b. de inboedel Partijen zijn overeengekomen dat zij de inboedel, voor zover aangeschaft tijdens het huwelijk, in onderling overleg verdelen zodat ieder de helft krijgt. Indien partijen hier niet uitkomen, zullen zij, eventueel in het bijzijn van een objectieve derde, om de beurt een goed uit de inboedel kiezen zonder dat enige verrekening behoeft plaats te vinden.
Ad. c. Suzuki Alto Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de man moet worden toegedeeld. De vrouw stelt dat op grond van de ANWB-koerslijst de auto tussen de € 3.550, -- en € 4.500, -- waard is. De man stelt dat deze waarde niet reëel is, omdat de auto veel schade heeft en een autodealer er maximaal € 1.600, -- tot € 1.700, -- voor zal geven.
De rechtbank stelt op basis van de uitlatingen van partijen op de zitting vast dat de auto schade heeft en dat deze al aanwezig was vóór de aankoop van de auto. De schade heeft een waardedrukkend effect. Aan de andere kant ligt de marktwaarde van een auto over het algemeen hoger dan het bedrag dat een autodealer voor een auto wil betalen. De rechtbank zal de waarde van de auto daarom in redelijkheid vaststellen op € 2.100, --. Dat betekent dat de man een bedrag van € 1.050, -- aan de vrouw moet voldoen.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2018 te [plaats] ;
bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 juli 2026 de huurster zal zijn van de woonruimte te [plaats] , aan de [adres] ( [postcode] );
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
bepaalt dat de co-ouderschapsregeling, zoals vastgesteld is in de voorlopige voorzieningenprocedure, zal voortduren totdat de man de echtelijke woning heeft verlaten, in die zin dat [de minderjarige] in de oneven weken met de vrouw in de echtelijke woning zal zijn en zij in de even weken met de man in de echtelijke woning zal zijn, en dat na 1 juli 2026 partijen deze co-ouderschapsregeling zullen uitvoeren ieder vanuit hun eigen woning;
stelt de volgende vakantie- een feestdagenregeling vast, waarbij de vakantieregeling pas zal aanvangen als [de minderjarige] naar de basisschool gaat:
stelt vast de afspraak tussen partijen dat partijen zoveel mogelijk in de buurt van de echtelijke woning zullen wonen, bij voorkeur in [plaats] en anders binnen een straal van 15 kilometer van de echtelijke woning; * stelt vast de afspraak tussen partijen over de kinderopvangkosten zoals in het lichaam opgenomen;
stelt de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.