ECLI:NL:RBDHA:2025:16729 - Rechtbank Den Haag - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18751
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en
(gemachtigde: [gemachtigde]).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag.
Procesverloop
- Eiser heeft op 16 oktober 1998 een eerste asielaanvraag ingediend. Op 14 april 2000 is deze aanvraag kennelijk ongegrond verklaard op grond van manifest bedrog, omdat de nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig waren bevonden. Deze beslissing is in bezwaar gehandhaafd en het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard.
[1] Het ingestelde hoger beroep is ingetrokken. Hiermee is deze afwijzing in rechte vast komen te staan.
2.1. Eisers tweede opvolgende aanvraag voor een asielvergunning is afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook dit besluit van 16 februari 2005 (het tweede besluit) is gehandhaafd in bezwaar. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard.
2.2. Eiser heeft op 29 november 2005 een derde opvolgende asielaanvraag ingediend (derde asielaanvraag) waarop volgens de minister op 25 januari 2007 een besluit is genomen. Op 23 juli 2007 heeft eiser de derde asielaanvraag ingetrokken om in aanmerking te kunnen komen voor tijdelijke bescherming onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (RANOV), een generaal pardon. Eiser heeft onder die regeling een verblijfsrecht genoten van 2007 tot 2018.
2.3. In 2018 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verleend. Dit verblijfsrecht is op 11 juni 2020 ingetrokken omdat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Deze beslissing is bevestigd bij besluit van 13 juli 2021. Een daartegen ingediend bezwaar is bij besluit van 19 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is op 11 december 2023 ongegrond verklaard.
2.4. Op 6 februari 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 april 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft op 6 mei 2025 het besluit van 25 januari 2007 opgevraagd bij de minister. De minister heeft op 9 mei 2025 aanvullende stukken geüpload in het dossier. Het betreffen:
Eiser heeft op deze stukken gereageerd bij aanvullend beroepsschrift van 12 mei 2025.
2.6. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
De asielaanvraag
- Eiser legt aan zijn asielaanvraag de volgende nieuwe elementen en omstandigheden ten grondslag. Sinds het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/21 worden Jezidi’s uit Irak aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C2/3.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Dit is relevant voor eiser omdat hij een Jezidi is uit Irak. Verder heeft eiser aangevoerd dat Sinjar, waar hij vandaan komt, op dit moment betwist gebied is.
De besluitvorming
- In zijn voornemen van 22 april 2025 heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag. De minister stelt zich op het standpunt dat hetgeen eiser aanvoert over de positie van de Jezidi’s in Irak en de gewijzigde situatie in Sinjar niet relevant is voor de aanvraag omdat niet wordt aangenomen dat eiser uit Irak komt. In eerdere procedures is de nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig geacht. De uitkomst van deze procedures staat in rechte vast.
4.1. In zijn zienswijze heeft eiser toegelicht dat en waarom hij ervan uit ging dat zijn nationaliteit niet langer ter discussie stond. Dit leidt hij af uit het besluit van 13 juli 2021 waarin staat dat hij de Iraakse nationaliteit heeft. Bovendien heeft hij bij zijn derde asielaanvraag een origineel en authentiek bevonden paspoort overgelegd waarmee hij zijn identiteit aannemelijk heeft gemaakt. Subsidiair stelt eiser dat dit paspoort niet inhoudelijk is beoordeeld. De derde asielaanvraag is door eiser ingetrokken voordat hierop is beslist.
4.2. Deze stellingen worden verworpen in het bestreden besluit. De minister stelt zich op het standpunt dat dat uit een besluit van 25 januari 2007 blijkt dat dat paspoort al wel is beoordeeld en dat uit die beoordeling blijkt dat de eisers Iraakse nationaliteit niet wordt gevolgd. Voor de inhoudelijke motivering verwijst de minister naar het besluit van 25 januari 2007.
Heeft de minister ten onrechte geconcludeerd dat eisers Iraakse nationaliteit niet wordt gevolgd en eiser daarom geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd?
- Eiser betoogt dat de conclusie die de minister trekt in het bestreden besluit feitelijk onjuist is dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd. De beleidswijziging aangaande Jezidi’s en de gewijzigde situatie in Sinjar zijn wel aan te merken als nieuwe elementen of bevindingen. De minister stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de Iraakse nationaliteit van eiser niet wordt gevolgd. Eiser voert daartoe primair aan dat hij bij zijn derde asielaanvraag een origineel en authentiek bevonden paspoort heeft overgelegd waaruit zijn Iraakse nationaliteit blijkt. Dat ook de minister uitging van die nationaliteit blijkt uit het besluit van 13 juli 2021. Subsidiair voert eiser aan dat niet in rechte is komen vast te staan dat de Iraakse nationaliteit van eiser niet wordt gevolgd. Het paspoort is namelijk overgelegd nadat het laatste besluit waarin aan zijn herkomst werd getwijfeld (het tweede besluit) in rechte vast is komen te staan. Er is nog geen inhoudelijke oordeel gegeven over dit paspoort omdat nog niet op de derde asielaanvraag was beslist toen eiser deze introk. Ook niet bij besluit van 25 januari 2007. Dat dit zo is blijkt ook uit het dossier. Hierin zitten documenten die eiser niet kan rijmen met de stelling dat al is beslist op de derde asielaanvraag:
Dat nog niet is beslist op de derde asielaanvraag blijkt volgens eiser ook uit het feit dat het dossier geen stukken bevat waaruit blijkt dat een rechtsmiddel is aangewend tegen een besluit van 25 januari 2007.
5.1. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hij niet heeft kunnen achterhalen of het besluit van 25 januari 2007 daadwerkelijk aan eiser is verzonden. Ook heeft hij niet kunnen achterhalen op welke aanvraag het besluit ziet dat op 9 februari 2015 aan eiser en zijn voormalig gemachtigde is verzonden. Daarnaast heeft de minister in zijn dossier een verzoek tot heranalyse aangetroffen. Dat verzoek is van 5 februari 2007. Hij heeft niet kunnen achterhalen wat daarmee is gebeurd. Ondanks het feit dat hij dat dus niet kan aantonen, gaat de minister er wel van uit dat het besluit van 25 januari 2007 is verzonden. Juridisch kader
5.2. Een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is niet-ontvankelijk als de vreemdeling aan die aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag legt of als daarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5.2.1. In artikel 3:40 van de Awb is opgenomen dat een besluit niet in werking treed voordat het bekend is gemaakt aan de betrokkenen.
Beoordeling
5.2.2. De rechtbank oordeelt dat het primaire standpunt van eiser niet slaagt. Uit het dossier blijkt niet dat wordt uitgegaan van de Iraakse nationaliteit van eiser. In eerdere procedures is de Iraakse nationaliteit van eiser niet gevolgd. De enkele opmerking in het briefhoofd van het besluit van 13 juli 2021 verandert dat niet, omdat daarin geen inhoudelijk oordeel wordt gegeven over eisers nationaliteit. Het subsidiaire standpunt van eiser slaagt wel. De rechtbank oordeelt dat in deze procedure niet kan worden volgehouden dat in rechte vast staat dat de Iraakse nationaliteit van eiser niet wordt gevolgd. Er is nog geen besluit genomen waarin een oordeel is gegeven over het paspoort dat eiser bij zijn derde asielaanvraag heeft overgelegd. De minister heeft daarom zijn conclusie dat eiser aan deze aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd niet deugdelijk gemotiveerd. De opvolgende asielaanvraag is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.
5.2.3. De rechtbank stelt vast dat de minister niet heeft kunnen achterhalen of het door hem aanvullend overgelegde document met de titel ‘beschikking van 25 januari 2007’ daadwerkelijk aan eiser is verzonden en bekend is gemaakt. De minister heeft ter zitting ook bevestigd dat hij geen andere documenten heeft dan hij aan de rechtbank heeft overgelegd. De minister heeft bovendien het betoog van eiser, dat er in het dossier documenten zitten die eiser niet kan rijmen met de stelling dat op 25 januari 2007 is beslist op de derde asielaanvraag, niet weerlegd. Ook het feit dat uit het dossier van de minister blijkt dat op 5 februari 2007 een verzoek is gedaan om een heranalyse uit te voeren past niet bij een beslissing op 25 januari 2007. Hieruit volgt immers dat er kennelijk nog nadere informatie nodig was om te kunnen beslissen op de derde asielaanvraag. De rechtbank stelt dan ook vast dat uit het dossier niet blijkt dat bij besluit van 25 januari 2007 is beslist op de derde asielaanvraag. Dit blijkt ook niet uit de op 9 mei 2025 door de minister geüploade documenten. De aanbiedingsbrieven uit 2015 gaan namelijk over een ander besluit. Dit leidt de rechtbank af uit de tekst van die brieven, waarin staat dat er op 9 februari 2015 besluiten van heden zijn verstrekt. Dat gaat dus niet over een besluit van 25 januari 2007 maar over meerdere besluiten van 9 februari 2015. De conclusie dat er al een inhoudelijk oordeel is gegeven over het door eiser overgelegde paspoort is daarom niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
5.3. Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Om dat gebrek te herstellen zal de minister alsnog moeten motiveren hoe hij tot de conclusie komt dat de nationaliteit van eiser niet kan worden gevolgd. Ter zitting heeft de minister de rechtbank verzocht om, indien zij oordeelt dat het besluit een motiveringsgebrek bevat, de rechtsgevolgen in stand te laten. De minister heeft dit verzoek ook toegelicht en een aanvullende motivering gegeven, die inhoudt dat een nieuwe beoordeling van de aanvraag niet zal leiden tot een asielstatus. Eiser heeft niets meegemaakt in Irak en hij is daar al heel lang weg. Het paspoort dat hij bij zijn derde asielaanvraag heeft overgelegd is bovendien 20 jaar oud.
5.3.1. Eiser heeft zich verzet tegen toewijzing van dit verzoek. Eiser betoogt dat de ter zitting gegeven motivering het bestreden besluit evenmin kan dragen. De minister zal de aanvraag opnieuw moeten beoordelen en een nieuw standpunt in moeten nemen. Hierbij dient te worden betrokken dat uit het dossier blijkt dat het paspoort dat eiser bij zijn derde asielaanvraag heeft overgelegd is onderzocht op authenticiteit en de Koninklijke Marechaussee heeft geconcludeerd dat het gaat om een echt paspoort.
5.3.2. De rechtbank laat de rechtsgevolgen niet in stand. De ter zitting gegeven motivering schiet tekort. De minister maakt daarin namelijk niet duidelijk waarom eiser zijn nationaliteit niet aannemelijk zou kunnen maken met een paspoort dat 20 jaar oud is. Ook het feit dat eiser al lang weg is uit Irak of hetgeen hij daar al dan niet heeft meegemaakt verklaart niet waarom de minister niet uitgaat van zijn Iraakse nationaliteit. De minister zal dan ook een nieuw besluit moeten nemen waarin hij zijn conclusies deugdelijk motiveert. Mocht de minister hierbij tot de conclusie komen dat eisers Iraakse nationaliteit wel wordt gevolgd, dan zal hij bovendien opnieuw moeten beoordelen of hij dan nog steeds tot de conclusie komt dat de door eiser aangevoerde motieven, de beleidswijziging en de gewijzigde situatie in Sinjar, niet zijn aan te merken als relevante nieuwe elementen of bevindingen.
5.3.3. Omdat het betoog van eiser slaagt en het beroep gegrond is, is de minister gehouden om een nieuw besluit te nemen. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer te worden besproken.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond omdat de minister zijn besluit van 22 april 2025 niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Dit betekent dat het besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering (een zogenoemde bestuurlijke lus) omdat dat volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken.
6.2. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907 per punt).
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Rb. Den Haag, zp. Dordrecht 12 november 2003.
Rb. Den Haag, zp. Arnhem 11 maart 2005, Awb 05/7006, 05/7012 en 05/7043 (niet gepubliceerd).
ABRvS 12 april 2005, 200502365/1 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag, zp. Arnhem 11 december 2023, AWB 23/8215 (niet gepubliceerd).
Voorwaarde voor het verkrijgen van de RANOV-vergunning.
Dit volgt uit artikel 30a, eerste lid aanhef en onder d van de Vw 2000.
Dit blijkt onder meer uit het voornemen van 5 december 2005.