Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.26099

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),

en

(gemachtigde: [gemachtigde]).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser voert hiertegen een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.

Procesverloop

  1. Bij besluit van 30 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen (opnieuw) afgewezen als ongegrond.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas

  1. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is burger van de Democratische Republiek Congo (DRC). Zijn moeder bezorgde in opdracht van het dorpshoofd in het geheim brieven aan de organisatie Monusco[1]. In deze brieven uitte het dorpshoofd zijn ongenoegen over de Congolese autoriteiten. Toen de autoriteiten hier achter kwamen is het dorpshoofd vermoord. Vijf maanden later, op 17 januari 2016, zijn er zes mensen de woning van eiser binnengevallen. Zij waren op zoek naar zijn moeder die op dat moment in een andere stad verbleef. Tijdens deze inval is eiser mishandeld, zijn zus verkracht en zijn vader doodgeschoten. Eiser is toen flauw gevallen. Toen hij bijkwam waren die mensen niet meer in de woning. Ook zijn twee zussen en het lichaam van zijn vader waren daar niet meer. Eiser is gevlucht naar Kinshasa en vervolgens naar Angola. Vanuit Angola is eiser teruggekeerd naar Kinshasa. Op 3 februari 2019 is eiser vertrokken naar Oekraïne. In juli 2022 is eiser vanuit Oekraïne naar Nederland gevlucht. Eiser vreest dat de autoriteiten nog steeds naar hem op zoek zijn en dat hij bij terugkeer naar de DRC door hen zal worden gedood omdat hij getuige is geweest van wat zich bij hem thuis heeft afgespeeld en vanwege het werk van zijn moeder.

De procedure tot dusverre

  1. Eiser heeft op 25 juli 2022 asiel aangevraagd. Bij besluit van 31 juli 2023 (het eerste besluit) is de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het eerste besluit. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft dat beroep in haar uitspraak van 15 september 2023 (de eerste uitspraak) gegrond verklaard omdat, voor zover relevant, de minister zijn tegenwerpingen onvoldoende heeft gemotiveerd en het relaas onvoldoende heeft gerelateerd aan landeninformatie. De rechtbank heeft de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.[2] Daarna heeft de minister het bestreden besluit genomen.

Het bestreden besluit

  1. Het asielrelaas van eiser bevat de volgende relevante elementen:

5.1. De minister stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en de herkomst van eiser geloofwaardig zijn. Het tweede asielmotief, de problemen met de autoriteiten, acht de minister ongeloofwaardig. De minister heeft bij zijn beoordeling acht geslagen op het referentiekader van eiser. Eiser heeft drie jaar gestudeerd in Oekraïne en spreekt zes talen. De minister ziet daarom niet in waarom hij veelal tegenstrijdig, wisselend en ongerijmd verklaart. De minister onderbouwt die conclusie met de volgende tegenwerpingen:

5.1.1. Ongerijmde verklaringen over de huisinval. De minister stelt zich op het standpunt dat de verklaringen over dit voorval niet logisch zijn. Niet valt in te zien dat eiser in leven is gehouden om te achterhalen waar zijn moeder was, maar vervolgens niet is meegenomen door de autoriteiten om hem te ondervragen. De minister meent dat ook het feit dat de autoriteiten eiser zoeken omdat hij getuige was van het incident in zijn woning niet strookt met zijn verklaring dat zij hem hebben laten liggen bij die inval. De minister acht deze verklaringen dan ook ongeloofwaardig.

5.1.2. Tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen over het vertrek van eisers moeder. De minister concludeert dat de verklaringen over het vertrek van eisers moeder ongeloofwaardig zijn omdat zij tegenstrijdig en ongerijmd zijn. Eiser heeft aanvankelijk verklaard dat zijn moeder vertrok omdat zij werd bedreigd en pas terug zou komen als alles goed ging. Zij had hem ook gewaarschuwd voor de autoriteiten. Later heeft hij verklaard dat er geen directe aanleiding was voor haar vertrek, zijn moeder niet wist dat de autoriteiten bij hem thuis zouden komen en dat zijn moeder zich veilig voelde.

5.1.3. Wisselende verklaringen over de bedreiging van eisers moeder. De minister acht de verklaringen over de bedreiging van eisers moeder ongeloofwaardig omdat eiser hierover wisselend heeft verklaard. Enerzijds verklaart eiser dat zijn moeder hem voor haar vertrek had gewaarschuwd dat er mensen naar haar zouden vragen en anderzijds dat zij dat niet wist. Ook heeft hij verklaard dat zijn moeder in de vijf maanden na de moord op het dorpshoofd niets van de autoriteiten had gehoord. Bovendien heeft eiser, aldus de minister, eerst gesteld dat zijn moeder zich alleen bedreigd voelde en later dat zij daadwerkelijk werd bedreigd.

5.1.4. Ongeloofwaardige verklaringen over het werk van eisers moeder. Volgens de minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn moeder voor het dorpshoofd heeft gewerkt en dat zij namens hem brieven heeft bezorgd aan Monuscu. Het is aan eiser om te verduidelijken wat het werk van zijn moeder inhoudt en waarom de autoriteiten hem zoeken vanwege haar werk. Dat heeft hij niet gedaan. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt gezocht vanwege het werk van zijn moeder omdat hij niets weet van de organisatie waaraan zij brieven heeft bezorgd. Ook blijkt uit zijn verklaringen niet dat er enige link is tussen het werk van zijn moeder en hemzelf. Bovendien heeft eiser verklaard dat de personen die het huis binnenvielen enkel vroegen naar zijn moeder. Zij waren dus niet op zoek naar hem.

5.2.4. Medische gesteldheid en traumatische ervaringen. Eiser heeft, aldus de minister, niet onderbouwd wat het verband is tussen zijn traumatische ervaringen en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Uit de brief van GGNet blijkt enkel dat bij eiser een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is vastgesteld, maar niet waaruit dat volgt.

5.2.5. Legale uitreis. De minister vindt het opmerkelijk dat eiser, hoewel hij betoogt dat de autoriteiten hem zoeken en willen vermoorden, twee jaar in Kinshasa heeft gewacht voor hij opnieuw naar Angola is gevlucht. Hij is vervolgens op legale wijze en zonder problemen, met zijn eigen paspoort via het vliegveld van Kinshasa vertrokken naar Oekraïne. Dit strookt niet met zijn verklaring dat hij dat niet durfde omdat zijn leven in de DRC in gevaar is. Eiser heeft daarmee een aanmerkelijk risico genomen om opgepakt of vermoord te worden door de autoriteiten, terwijl hij stelt dat hij hier ernstig voor vreest. De minister acht het daarom niet geloofwaardig dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten en dat zij hem zoeken.

5.3. Nu het tweede asielmotief ongeloofwaardig wordt geacht, niet blijkt dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging en het enkele feit dat eiser uit de DRC komt niet leidt tot de conclusie dat eiser een vluchteling is, heeft de minister de asielaanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond.

Omvang van het geschil

  1. Ter zitting heeft eiser een deel van zijn beroepsgronden ingetrokken. Hetgeen hierin is aangevoerd is daarom niet langer onderdeel van het geschil en behoeft geen verdere bespreking. Het gaat om de gronden die door eiser in zijn beroepsschrift zijn aangeduid met de kopjes:

De resterende beroepsgronden zullen hierna worden besproken.

Had de minister alle informatie uit het dossier kenbaar moeten herhalen en inlassen?

  1. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser aldus, dat hij de minister specifiek verwijt dat de minister hetgeen in beroep is aangevoerd en heeft geleid tot de eerste uitspraak, niet kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken. Eiser acht dit onzorgvuldig. Hij kan nu niet goed achterhalen of de minister het volledige dossier heeft betrokken in zijn besluitvorming.

7.1. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht de minister om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Eiser betoogt dat hij uit het bestreden besluit niet kan herleiden of de minister aan deze verplichting heeft voldaan, maar laat na te concretiseren welke relevante feiten hij mist, danwel welke aanvullende kennis de minister in zijn visie had moeten vergaren. Hij heeft zijn stellingen dus niet geconcretiseerd, waar het juist aan hem is om concreet aan te geven met welk deel van het besluit hij het niet eens is.[3] De rechtbank heeft bovendien geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de minister dat uit het bestreden besluit, meer specifiek het procesverloop juist blijkt dat hij wel het hele dossier heeft betrokken. Dat de minister rekening heeft gehouden met de eerste uitspraak blijkt ook uit het feit dat een groot aantal van de overwegingen waarin deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in de eerste uitspraak gebreken had geconstateerd, niet zijn herhaald. Hetgeen daarin was geconcludeerd wordt eiser dus niet langer tegengeworpen. Die overwegingen die wel zijn herhaald, zijn anders gemotiveerd in die zin dat de conclusies zijn gebaseerd op andere onderdelen uit de verklaringen van eiser. Bovendien heeft de minister daarnaast ook andere overwegingen ten grondslag gelegd aan zijn beslissing. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Mocht de minister eisers verklaringen over de problemen met de autoriteiten ongeloofwaardig achten? 8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers verklaringen over de problemen met de autoriteiten ongeloofwaardig zijn. Hij voert daartoe aan dat de minister uitgaat van een onjuiste lezing van de feiten door ervan uit te gaan dat de autoriteiten eiser hadden willen ondervragen over de verblijfplaats van zijn moeder. Eiser is niet in leven gelaten om te kunnen vertellen waar zijn moeder was, maar omdat hij de autoriteiten naar zijn moeder kon leiden. Daarbij is men ervan uitgegaan dat eiser zijn moeder zou zoeken en niet andersom. Pas als de autoriteiten via eiser zijn moeder zouden vinden was eiser niet meer nodig.

8.1. De minister stelt zich op het standpunt dat, anders dan in de eerdere procedure, niet aan eiser is tegengeworpen dat hij bewusteloos is achtergelaten en niet is vermoord. Wat hem wel is tegengeworpen is dat eisers verklaring dat hij in leven is gehouden om te kunnen vertellen waar zijn moeder was, niet valt te rijmen met zijn verklaring dat hij niet is meegenomen door de autoriteiten. De minister meent voorts dat de verklaring van eiser dat de autoriteiten hem zoeken omdat hij getuige was van het incident in zijn woning niet strookt met zijn verklaring dat zij hem hebben laten liggen bij die inval. De minister acht deze verklaringen daarom ongeloofwaardig. Ter zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat ook hetgeen eiser in beroep heeft betoogd niet wordt gevolgd omdat eiser ook heeft verklaard dat hij wordt gezocht omdat hij getuige is van het incident in zijn huis.

8.2. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep een andere lezing van de feiten geeft die de minister daarom niet heeft kunnen betrekken in het bestreden besluit. Deze lezing wijkt bovendien af van wat eiser eerder heeft verklaard. Eiser heeft in zijn nader gehoor het volgende verklaard: ‘Mijn moeder zei dat zij mij niet hadden gedood zodat ik hen zou vertellen waar mijn moeder zit.’[4] Over zijn vrees om terug te keren naar de DRC stelt eiser: ‘Ik zal vermoord worden omdat ik getuige was van alle genoemde incidenten.’ [5] Deze verklaringen zijn niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. In zijn zienswijze heeft eiser naar deze verklaringen verwezen voor het antwoord op de vraag waarom de autoriteiten hem na de huisinval hebben achtergelaten en niet hebben vermoord. De in beroep gegeven verklaring dat eiser niet in leven is gelaten om te kunnen vertellen waar zijn moeder was, maar omdat hij de autoriteiten naar zijn moeder kon leiden staat daar haaks op. De rechtbank oordeelt dan ook dat de minister dit afwijkende scenario terecht niet volgt. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft de minister ten onrechte de aangehaalde landeninformatie niet betrokken in de geloofwaardigheidsbeoordeling? 9. Eiser betoogt dat de minister de door eiser aangehaalde landeninformatie[6] had moeten betrekken in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Hij voert daartoe aan dat het relaas van eiser overeenkomt met de landeninformatie en het ondersteunt. Dat dit niet is geïndividualiseerd, is in dit kader niet relevant.

9.1. De minister heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden doordat zijn moeder werkzaamheden heeft verricht voor het dorpshoofd. De minister gelooft niet dat zijn moeder die werkzaamheden verrichtte en dat er aanleiding was om een huisinval te doen. De minister gelooft dus ook niet dat die huisinval heeft plaatsgevonden. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij daarom niet was gehouden in de motivering van het besluit in te gaan op de landeninformatie. De vergelijking van het relaas van eiser met hetgeen volgt uit de landeninformatie is dan immers niet langer relevant en hoeft ook niet te worden opgenomen in het bestreden besluit.

9.2. In de eerste uitspraak heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, over de landeninformatie benadrukt dat en welke overeenkomsten er zijn tussen die informatie en het relaas van eiser. [7] Voorts volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State[8] dat, hoewel het aan eiser is om zijn individuele asielrelaas aannemelijk te maken en algemene landeninformatie daar op zichzelf bezien niet toe kan dienen, het wel een element is dat de minister moet meenemen in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.

9.2.1. In het bestreden besluit heeft de minister een ander standpunt ingenomen dan in het eerste besluit, namelijk dat niet wordt gevolgd dat eisers moeder voor het dorpshoofd werkt.[9] De minister volgt niet wat eiser hierover verklaart omdat hij niets weet over de organisatie aan wie zijn moeder brieven bezorgde. Ook blijkt uit eisers verklaringen niet dat er enige link is tussen het gestelde werk van zijn moeder en hemzelf. De minister gaat in het bestreden besluit niet in op de landeninformatie. Ook niet door te stellen dat die informatie niet van toepassing is op de situatie van eiser danwel dat die informatie niet relevant is voor het te nemen besluit. In zoverre heeft de minister dus niet voldaan aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem en is er sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

9.3. De rechtbank zal de overige beroepsgronden beoordelen in het licht van de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank zal daarbij ook het standpunt van de minister over het thematisch ambtsbericht betrekken zoals dat in het verweerschrift en op de zittingen is ingenomen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden was om in te gaan op de landeninformatie omdat dat wat daarin staat niet van toepassing is op de situatie van eiser omdat niet wordt geloofd dat de moeder van eiser werkte voor het dorpshoofd. Dat eiser heeft verklaard over het dorpshoofd en dat die informatie overeenkomt met de landeninformatie is dan niet relevant. Het bestaan van het dorpshoofd wordt niet betwist, maar wel het feit dat er een relatie is tussen eiser (of eisers moeder) en het dorpshoofd. In dat licht acht de minister het ook logisch dat de landeninformatie over het dorpshoofd niet bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank acht deze motivering deugdelijk. Zij volgt de redenering dat de specifieke informatie over de moord op het dorpshoofd alleen relevant is als wordt gevolgd dat er een verband is tussen die informatie en het relaas van eiser.

Was er medisch steunbewijs? 10. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen nader onderzoek heeft laten doen naar het door eiser overgelegde medisch steunbewijs waaruit blijkt dat hij PTSS heeft door dat wat hij heeft meegemaakt. Hij voert daartoe aan dat uit dat medisch steunbewijs, namelijk een brief van de GGZ van 17 juli 2023 en een patiëntendossier van 6 januari 2023, blijkt dat eiser een traumatische ervaring heeft gehad die past bij het asielrelaas. Dat de minister gehouden is tot het doen van nader (medisch) onderzoek volgt volgens eiser uit artikel 18 van de Procedurerichtlijn en artikel 3:109e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Ter zitting heeft eiser benadrukt dat uit het advies van Bureau Medische Advisering (BMA-advies) blijkt dat hij PTSS heeft en dat er dus iets heftigs moet zijn gebeurd.

10.1. De minister stelt zich op het standpunt dat hij dit betoog van eiser al heeft weerlegd in zowel het voornemen als in het bestreden besluit. Eiser heeft, aldus de minister, niet onderbouwd dat er enig verband is tussen zijn traumatische ervaringen en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Uit de brief van GGNet blijkt enkel dat bij eiser PTSS is vastgesteld, maar niet wat daar de oorzaak van is. Het verband tussen de traumatische ervaringen van eiser en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen is op geen enkele wijze onderbouwd met medische stukken. De minister gaat niet uit van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Er is geen aanleiding voor nader onderzoek.

10.2. Uit artikel 18 van de Procedurerichtlijn en artikel 3:109e van het Vb 2000 volgt dat, als de minister dit voor de beoordeling van de aanvraag relevant acht, hij een forensisch medisch onderzoek kan aanbieden. Hierbij wordt onderzocht of er aanwijzingen zijn van vroegere vervolging of ernstige schade. Uit C1/4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat het forensisch medisch onderzoek als instrument kan worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de geloofwaardigheidsbeoordeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

10.2.1. De rechtbank oordeelt dat de minister niet was gehouden tot het doen van een forensisch medisch onderzoek. Daarvoor is de overgelegde informatie te beperkt en het verzoek onvoldoende geconcretiseerd. Uit het BMA-advies blijkt dat eiser PTSS heeft, maar daaruit blijkt niet dat er enig verband is tussen het asielrelaas en de PTSS. De enkele stelling dat eiser PTSS heeft en dat hij dat heeft omdat er ‘iets heftigs moet zijn gebeurd’ is onvoldoende om te kunnen stellen dat de minister gehouden is tot het doen van forensisch medisch onderzoek. De minister stelt in dat kader terecht dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat er enig verband is tussen de PTSS en (de geloofwaardigheid van) het asielrelaas dat aanleiding geeft tot nader onderzoek. Bij die conclusie heeft de minister mogen betrekken dat hij de verklaringen van eiser over zijn problemen met de autoriteiten ongeloofwaardig acht. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt gelet op hetgeen in 9.2.1. is geoordeeld vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank bepaalt echter dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven en verwijst daarvoor naar de overwegingen 7.1., 8.2. en 10.2.1. waarin is geoordeeld dat de overige beroepsgronden van eiser niet kunnen slagen. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand blijft.

11.1. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907). Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Een vredesmissie van de Verenigde Naties in de DRC.

Rb. Den Haag, zp. Haarlem 15 september 2023, NL23.22255 (niet gepubliceerd).

Dit volgt uit artikel 6:5 van de Awb.

P. 8 nader gehoor.

P. 10 nader gehoor.

Eiser heeft in de eerdere procedure verwezen naar het Thematisch ambtsbericht over de politieke ontwikkelingen en de veiligheidssituatie in de Democratische Republiek Congo, 31 oktober 2017, pagina 78.

Rb. Den Haag, zp. Haarlem 15 september 2023, NL23.22255 (niet gepubliceerd)., r.o. 5.9.

Zie onder meer ABRvS 21 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2809, r.o. 3.1.

De ‘chef coutumier’ die wordt genoemd in het ambtsbericht.


Voetnoten

Een vredesmissie van de Verenigde Naties in de DRC.

Rb. Den Haag, zp. Haarlem 15 september 2023, NL23.22255 (niet gepubliceerd).

Dit volgt uit artikel 6:5 van de Awb.

P. 8 nader gehoor.

P. 10 nader gehoor.

Eiser heeft in de eerdere procedure verwezen naar het Thematisch ambtsbericht over de politieke ontwikkelingen en de veiligheidssituatie in de Democratische Republiek Congo, 31 oktober 2017, pagina 78.

Rb. Den Haag, zp. Haarlem 15 september 2023, NL23.22255 (niet gepubliceerd)., r.o. 5.9.

Zie onder meer ABRvS 21 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2809, r.o. 3.1.

De ‘chef coutumier’ die wordt genoemd in het ambtsbericht.