Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16498 - Rechtbank Den Haag - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:164984 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.40414 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. van Appia),

en

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R.A. Caicedo Larrea. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Eiser stelt van Mexicaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983.

Bewaringsgronden

  1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:

3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de

Wet; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser: 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3h en de lichte gronden onder 4c en 4d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Die gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.

Lichter middel

  1. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In dat geval zou eiser de mogelijkheid hebben om zijn zaken te regelen en op korte termijn uit Nederland te vertrekken. Vanuit detentie is dit onmogelijk voor eiser.

  2. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft eerder de mogelijkheid gehad om vrijwillig te vertrekken, heeft onvoldoende middelen van bestaan, geen vaste woon- of verblijfplaats en geen paspoort. Hieruit volgt dan ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarbij volgt uit het dossier dat eiser vanuit detentie in contact staat met zijn familie en zij hem helpen met zijn terugkeer naar de Verenigde Staten (VS). Uit het vertrekgesprek van 28 augustus 2025 blijkt namelijk dat eiser zijn vrouw en broer een vliegticket voor hem hebben gekocht. Op de zitting verklaart eiser ook nog dat zijn gemachtigde in contact staat met zijn familie. De beroepsgrond slaagt niet.

  3. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar de VS binnen een redelijke termijn. Eisers visum voor de VS is verlopen. Het is onduidelijk of het reëel is om van eiser te verwachten dat hij terugkeert naar de VS.

  4. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er zicht is op uitzetting naar de VS binnen een redelijke termijn. Het besluit van 25 april 2025, inclusief terugkeerbesluit en inreisverbod, is door de rechtbank getoetst en is juridisch houdbaar gebleken1. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat sindsdien het zicht op uitzetting naar de VS is vervallen. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de verweerder in contact staat met de consulaire afdeling om het vertrek van eiser te effectueren. Eiser heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat er geen zicht is op uitzetting naar de VS binnen een redelijke termijn. De beroepsgrond slaagt niet.

  5. Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 augustus 2025, NL25.19403 en NL25.19404.

Ambtshalve toetsing

  1. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

04 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.