Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 24/17889 (beroep) en AWB 24/3296 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 5 september 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

  1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiseres is ingediend.

1.1 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 8 februari 2024 (primaire besluit) afgewezen.

1.2 Tijdens de bezwaarfase heeft eiseres bij de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 24/3296) ingediend.

1.3 Met het bestreden besluit van 10 oktober 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is bij de eerdere afwijzing van de aanvraag gebleven.

1.3 Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (AWB 24/17889) ingesteld bij de rechtbank.

1.4 De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar twee zoons en haar gemachtigde. Namens verweerder is niemand verschenen op de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

  1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1956 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiseres wenst rechtmatig verblijf in Nederland bij het gezin van haar zoon [naam] (referent), die sinds 2019 over een reguliere verblijfsvergunning beschikt in Nederland. Eiseres verblijft sinds 2023 in Nederland bij haar familieleden.

Wat heeft verweerder besloten?

  1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige mvv[1] en ook niet vrijgesteld is van het mvv-vereiste. Eiseres komt niet in aanmerking voor een mvv-vrijstelling op medische gronden, omdat zij daartoe tot op heden niet de juiste medische documenten voor heeft overgelegd en daardoor geen BMA[2]-advies kan worden gegeven. Er is geen sprake van beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM[3] tussen eiseres en referent, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie nu bijkomende elementen van afhankelijkheid niet aannemelijk zijn gemaakt. Beschermwaardig familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen vanwege hechte, persoonlijke banden is eveneens niet aannemelijk gemaakt. De afwijzing van de aanvraag is niet in strijd met het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Van schending van artikel 3 IVRK[4], de hardheidsclausule en de hoorplicht in bezwaar is volgens verweerder geen sprake.

Wat vindt eiseres in beroep?

  1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres is ten onrechte niet vrijgesteld van het mvv-vereiste vanwege strijd met artikel 8 EVRM en verweerder heeft de belangen van eiseres en Nederlandse Staat ten onrechte niet tegen elkaar afgewogen. Eiseres woont in bij het gezin van haar zoon, slaapt op dezelfde kamer als haar kleinkinderen en is voor dagelijks levensonderhoud en voortbestaan zowel financieel, medisch als emotioneel afhankelijk van hen. Eiseres kan niet terugkeren naar Suriname en wijst op de slechte situatie van de gezondheidszorg aldaar. Eiseres vindt dat verweerder in dit geval een te restrictieve uitleg van de hardheidclausule geeft, waardoor toepassing daarvan nagenoeg illusoir wordt. Eiseres wijst in dit kader op het feit dat zij oud-Nederlander is en op het wetsvoorstel dat aanhangig is voor het verlenen van Nederlanderschap aan deze groep. Eiseres doet daarnaast een beroep op artikel 3 van het IVRK en stelt dat het bestreden besluit de belangen van haar (klein)kinderen schendt. Tot slot voert eiseres aan dat haar bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard is en dat verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden heeft.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.

Familieleven artikel 8 EVRM

  1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zo heeft verweerder mogen betrekken dat van langdurige samenwoning met haar zoon en zijn gezin geen sprake is, nu eiseres – zoals zij in de bezwaarfase ook heeft erkend – pas sinds juni 2023 in Nederland verblijft. Verweerder heeft in dit kader ook mogen betrekken dat niet met stukken of andere objectieve bewijsmiddelen is onderbouwd dat eiseres en referent in de periode voor het vertrek van referent naar Nederland in 2019, noch in de periode van het verblijf van eiseres in Suriname tussen 2021 en 2023, hebben samengewoond als volwassen zoon en moeder. Dat eiseres thans bij haar zoon in stelt te wonen en met haar kleinkinderen op de kamer zou slapen, wat daar ook van zij, maakt dit oordeel niet anders. Ook mocht worden tegengeworpen dat eiseres haar financiële afhankelijkheid van referent en diens gezin niet met stukken of andere bewijsmiddelen heeft onderbouwd. Ten aanzien van de gestelde emotionele afhankelijkheid en de afhankelijkheid van (mantel)zorg door referent en zijn gezin heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat deze mantelzorg en ondersteuning noodzakelijk is, al dan niet op medisch advies, en dat deze enkel geboden kan worden door referent en zijn gezinsleden in Nederland. Ook de hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen zijn niet nader onderbouwd. De in beroep ingebrachte foto’s en verklaringen maken dit niet anders, nu deze zien op een slechts beperkte periode van gezamenlijk verblijf in Nederland en niet aannemelijk maken dat deze de gebruikelijke omgang en banden tussen eiseres en haar familieleden overtreffen. Van beschermwaardig familieleven tussen eiseres en referent en zijn gezin is geen sprake.

6.1 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluitvorming niet verplicht was een belangenafweging te maken. Uit de meest recente rechtspraak[5] van de Afdeling volgt namelijk dat wanneer geen sprake is van beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, verweerder in dat geval niet meer gehouden is om een belangenafweging uit te voeren.

6.2. De beroepsgronden slagen niet.

Belangen van het kind

  1. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 3 IVRK, onvoldoende zijn meegewogen in de bestreden besluitvorming. Verweerder heeft de relevante belangen van de kinderen en kleinkinderen bij deze verblijfsaanvraag en de door eiseres ingebrachte foto’s en verklaringen kenbaar betrokken en beoordeeld. Verweerder mocht zich echter op het standpunt stellen dat niet gebleken of onderbouwd is dat de ‘best interests of the child’ worden geschonden met het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Hoorplicht in bezwaar

  1. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat alle in bezwaar bekende informatie niet tot een andersluidende conclusie dan het primaire besluit kan leiden. De uitspraak[6] van de hoogste bestuursrechter over de hoorplicht in reguliere vreemdelingenzaken is hierbij het maatgevende toetsingskader. De toepassing van dit toetsingskader door verweerder is nader gespecificeerd in Werkinstructie 2020/22.

8.1 Gelet op voornoemd toetsingskader, de motivering van het primaire besluit, de gronden van bezwaar en alle overige in bezwaar bekende informatie is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat van schending van de hoorplicht geen sprake is.

Hardheidsclausule/belangenafweging

  1. De rechtbank begrijpt uit al hetgeen dat is aangevoerd dat eiseres graag bij haar kinderen en kleinkinderen in Nederland wil verblijven en dat zij het fijn vindt om bij het gezin van referent te wonen. Ook begrijpt de rechtbank dat haar kinderen eiseres graag in de buurt willen hebben, nu zij wat ouder wordt en zij haar graag willen ondersteunen. Eiseres heeft dit op de zitting - samen met twee van haar zoons - duidelijk naar voren gebracht en de rechtbank heeft kennisgenomen van de dingen die eiseres in haar leven heeft meegemaakt. Verweerder was op basis van de regels zoals die nu gelden echter niet gehouden om eiseres, ondanks het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden, vanwege de door haar aangedragen omstandigheden een verblijfsvergunning te verlenen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning van eiseres op goede gronden heeft afgewezen.

  2. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit[7].

  3. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling dan wel vergoeding van het griffierecht bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op vrijdag 5 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Machtiging tot voorlopig verblijf

Bureau Medische Advisering.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).


Voetnoten

Machtiging tot voorlopig verblijf

Bureau Medische Advisering.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).