ECLI:NL:RBDHA:2025:16311 - Rechtbank Den Haag - 29 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1449
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Kuster).
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond.
Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [datum] 1945 en heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Zij heeft op 12 februari 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij na het overlijden van haar echtgenoot door een lid van de Tamiltijgers ([naam]) is bedreigd.
2. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. De bedreigingen door [naam] worden ongeloofwaardig geacht, omdat eiseres dit asielmotief niet heeft onderbouwd met objectieve documenten en de verklaringen van eiseres over de bedreiging geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat na het verstrijken van de uiterste wettelijke beslistermijn van eenentwintig maanden,
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit juist is. Hiertoe overweegt hij het volgende. Verweerder ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen
5. In reactie op het verweerschrift stelt eiseres dat ze in aanmerking komt voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de beslistermijn van eenentwintig maanden. Eiseres beschikt momenteel over een verblijfsrecht dus er is geen dringende noodzaak om op de uitspraak van het Hof
6. Verweerder heeft zich in een schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet leidt tot een schadevergoeding, omdat de redelijke termijn nog niet is verstreken. De redelijke termijn begint bij een procedure zonder bezwaarfase te lopen vanaf het moment van het instellen van het beroep. Verder ziet verweerder geen reden tot aanhouding van de zaak.
Uiterste beslistermijn en schadevergoeding
7. Uit de context van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn volgt niet dat er na het verstrijken van de maximale termijn van eenentwintig maanden een inwilliging van de asielaanvraag van eiseres moet volgen. De tekst noch de strekking van dit artikel bevatten aanknopingspunten voor dit standpunt van eiseres. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het Hof hierover te stellen.
8. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding wegens het overschrijden van deze uiterste beslistermijn, dan wel wegens schending van de redelijke termijn. In artikel 31 van de Procedurerichtlijn is met betrekking tot de daarin genoemde termijnen opgenomen dat de lidstaten deze termijnen, onverminderd de leden 3 tot en met 5, kunnen overschrijden indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Voorts volgt uit artikel 6 van het EVRM dat geschillen binnen een redelijke termijn moeten worden beslecht. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling
9. Voorafgaand aan het instellen van beroep tegen een asielbesluit is geen sprake van een bezwaarfase. De redelijke termijn in deze zaak is dus aangevangen op 10 januari 2025, de datum waarop eiseres beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit betekent dat de termijn van twee jaar nog niet is overschreden.
10. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Werkinstructie 2024/6
11. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het gebruik van de WI 2024/6 niet strijdig is met het Unierecht. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet enkel het ontbreken van documenten tot de ongeloofwaardigheid van het asielmotief heeft geleid, maar dat ook de landeninformatie en verklaringen van eiseres in deze beoordeling zijn betrokken. Verweerder heeft kunnen overwegen dat er geen andere voorwaarden zijn tegengeworpen aan eiseres, dus dat zij niet in een nadeligere positie is gekomen dan bij het gebruik van de geloofwaardigheidsbeoordeling zoals bedoeld in de eerdere werkinstructie 2014/10.
12. De rechtbank volgt eiseres evenmin haar standpunt dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden, omdat de uiterste beslistermijn is verlopen voordat WI 2024/6 inwerking is getreden. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat asielzaken ex-nunc worden getoetst en gewijzigd beleid hierop geen invloed heeft.
Referentiekader
13. Verweerder heeft het referentiekader van eiseres voldoende kenbaar betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. In het bestreden besluit en in de verweerschriften is voldoende gemotiveerd wat van de verklaringen van eiseres verwacht had mogen worden gelet op haar referentiekader. Zo zijn wisselende verklaringen omtrent jaartallen bijvoorbeeld niet meegewogen, maar motiveert verweerder dat ondanks de laaggeschooldheid en de leeftijd van eiseres wel consistente verklaringen mogen worden verwacht.
Sociale groep
14. Verweerder stelt zich ook terecht op het standpunt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij tot een sociale groep behoort,
Artikel 45 van de Vw.
15. Tot slot volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de verwijzing naar artikel 45 van de Vw en de motivering dat aan eiseres een reguliere verblijfsstatus wordt toegekend voldoende dragend is. In artikel 45, eerste lid, onder a, van de Vw is namelijk, voor zover hier van belang, bepaald dat de beschikking, waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw. wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit en van rechtswege tot gevolg heeft dat de vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzijeen andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw van toepassing is. Dit laatste doet zich in de situatie van eiseres voor. Voorts wijst de rechtbank erop dat artikel 45 van de Vw een bepaling betreft van dwingend recht.
16. Het beroep is ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. 16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw en artikel 3.6a, eerste lid, en 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw.
Zoals bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Richtlijn 2013/32 (Procedurerichtlijn).
Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:139 (verwijzingsuitspraken).
Verweerder verwijst naar pagina twee van het bestreden besluit en twee uitspraken met de kenmerken: ECLI:NL:2024:13852 en ECLI:NL:RBDHA:2024:18771.
Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:7404 en ECLI:NL:RBDHA:2025:11149 r.o. 8.1.
Verweerder verwijst naar pagina 7 van de beschikking en een uitspraak met het kenmerk: ECLI:EU:C:2024:47 en het beleid zoals neergelegd in C2/3.2.5.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc.).
Zoals neergelegd in paragraaf C2/2,3 van de Vc.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Eiseres verwijst naar een rapport DFAT Country Information reports Sri Lanka 2024, paragraaf 3.158, https://www.dfat.gov.au/geo/sri-lanka.
Verweerder verwijst naar een uitspraak met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:7404.
Verweerder verwijst naar een uitspraak met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2024:19331.
Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State
Zie ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 november 2024 met kenmerk ECLI:NL:RBDHA:2024:19331.1
Zie hiervoor bijvoorbeeld pagina 5 van de beschikking en pagina 3 van het verweerschrift.
Zie de door verweerder genoemde verwijzingen naar de uitspraak met het kenmerk ECLI:EU:C:2024:47 en het beleid in paragraaf C2/3.2.5.2 van de Vc.