ECLI:NL:RBDHA:2025:16145 - Rechtbank Den Haag - 21 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29548
gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok,
en
gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Kabli. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit; en als lichte gronden vermeld dat eiser:4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verkapte vreemdeling-rechtelijke staandehouding. Eiser lag te slapen op de openbare weg en is aangesproken en om zijn identiteitsbewijs gevraagd. Vervolgens is hij aangehouden op grond van artikel 2:23a van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Rotterdam en artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Uit een brief van het College van B&W van 22 april 2025 aan de gemeenteraad blijkt echter dat de gemeente een terughoudend boetebeleid voert ten aanzien van dak- en thuislozen. Volgens het beleid worden buitenslapers niet beboet, maar worden zij geholpen. Hieruit volgt dat eiser is aangesproken, omdat hij er niet Nederlands uitziet en niet vanwege het slapen op de openbare weg.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2025 zijn voldoende duidelijk ten aanzien van de toegepaste bevoegdheden, de omstandigheden en de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de staandehouding van eiser. Uit de processen-verbaal blijkt duidelijk dat eiser in het kader van het uitvoeren van de algemene politietaken om een legitimatiebewijs is gevraagd. Eiser lag te slapen op het gras. Verbalisanten hebben eiser gevorderd een geldig legitimatiebewijs te tonen. Eiser kon hieraan niet voldoen. Het slapen op straat is als verbodsbepaling opgenomen in de APV van de gemeente Rotterdam. Zelfs als er door de gemeente Rotterdam inderdaad een terughoudend boetebeleid wordt gevoerd ten aanzien van dak- en thuislozen - eiser heeft de brief waarnaar hij in dit verband verwijst niet in het geding gebracht - wil dat nog niet zeggen dat mensen die in het openbaar liggen te slapen niet mogen worden aangesproken en om een identiteitsbewijs mogen worden gevraagd in het kader van de algemene politietaken. De rechtbank kan uit deze gang van zaken niet afleiden dat eiser is aangesproken omdat hij er niet Nederlands uit zou zien. Van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ligt de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject niet bij de bewaringsrechter ter beoordeling voor.
5. Eiser stelt dat hij op de verkeerde grondslag is opgehouden, nu zijn identiteit en nationaliteit al bekend waren. De juiste grondslag had artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 moeten zijn en niet het tweede lid van artikel 50 van de Vw 2000.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2021
7. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Op 7 juli 2025 is er een vertrekgesprek met eiser gevoerd en op dezelfde dag heeft de minister een Dublinclaim bij de autoriteiten van Spanje ingediend. Deze claim is op 11 juli 2025 geaccepteerd. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat het claimakkoord op vrijdag 11 juli 2025 laat in de middag is ontvangen en op maandag 14 juli 2025 is doorgestuurd naar de beslisafdeling. Op 16 juli 2025 is er een overdrachtsbesluit genomen. Op zitting kreeg de minister nog een melding dat er een vlucht is geboekt op 28 juli 2025. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee voldoende voortvarend handelt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Ook overigens is niet gebleken dat (het voortduren van) de maatregel van
bewaring onrechtmatig is.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
ECLI:NL:RVS:2024:190.
ECLI:NL:RVS:2021:134.
ECLI:EU:C:2022:858.