ECLI:NL:RBDHA:2025:16029 - Rechtbank Den Haag - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37947
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
Procesverloop
- De minister heeft op 22 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.
[1] Deze maatregel duurt nog voort.
1.1. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring drie keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist met de uitspraak van 9 mei 2025.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.
Toetsingskader
- Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
[6]
2.1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 juli 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 17 juli 2025) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser? 3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Eiser heeft namelijk op 16 juli 2025 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vw 2000. Gelet op dat de minister nog niet heeft beslist op die aanvraag, leidt dit tot een onnodig langere inbewaringstelling, aangezien de procedure al meer dan vier weken in beslag neemt.
3.1. Dit betoog slaagt niet. De minister werkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De reden hiervoor is dat de minister maandelijks rappelleert bij de Gambiaanse autoriteiten. De laatste keer was dit op 24 juli 2025. Daarnaast heeft de minister maandelijks een vertrekgesprek met eiser, waarvan de laatste keer op 13 augustus 2025 was. Deze handelswijze acht de rechtbank voldoende voortvarend. Voor zover eiser aanvoert dat de minister onvoldoende voortvarend handelt omdat de minister nog niet heeft beslist op de aanvraag die eiser heeft ingediend in het kader van artikel 64 van de Vw 2000, kan dit betoog niet slagen. Dit ziet namelijk op een aparte procedure die los staat van eisers beroep tegen de maatregel van bewaring. De bewaringsrechter toetst dat daarom niet.
Heeft de minister ten onrechte geen belangenafweging in het voordeel van eiser gemaakt? 4. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat de termijn van zes maanden in bewaringstelling kan worden overschreden omdat het belang van de minister, bij de verwijdering van de vreemdeling aanmerkelijk groter is dan in het algemeen het geval is. De minister heeft in de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met de aanvraag voor uitstel van vertrek (zoals eerder benoemd onder 3) en eisers medische klachten. Gelet op eisers medische klachten heeft deze aanvraag een grote kans van slagen.
4.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat eiser een aanvraag heeft ingediend voor uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vw 2000 niet relevant is voor de toetsing van de maatregel van bewaring. Dit ziet namelijk op een aparte procedure die los staat van eisers inbewaringstelling. De minister hoefde daarom het instellen van die procedure niet te noemen in de belangenafweging. Voor zover eiser betoogt dat de minister de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen vanwege zijn medische omstandigheden, slaagt ook dit betoog niet. De rechtbank ziet in de stukken die voorhanden zijn geen aanleiding om te oordelen dat de medische zorg in het detentiecentrum tekortschiet. Medische behandeling in het detentiecentrum is beschikbaar en gelijkwaardig met de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Evenmin acht de rechtbank gebleken dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is of dat eiser detentieongeschikt is.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 9 mei 2025, zaaknummer NL25.19319 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 18 juni 2025, zaaknummer NL25.25921 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 22 juli 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:6085.
Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.