Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15853 - Rechtbank Den Haag - 4 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:158534 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL25.17910 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

V-nummer: [v-nummer] , (gemachtigde: mr. A. Jhingoer),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Procesverloop

1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag). Verweerder heeft met het bestreden besluit van 15 april 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.

1.2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.17911), op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding 2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996. Eiser heeft eerder, op 28 september 2020, op 25 mei 2023 en op 15 augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft op 5 maart 2025 de onderhavige (opvolgende) aanvraag ingediend.

2.1. De asielaanvraag van 28 september 2020 is bij besluit van 20 januari 2021 niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 11 februari 2021 door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard (NL21.946). Verweerder heeft de asielaanvraag van 25 mei 2023 bij besluit van 5 juni 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De aanvraag van 15 augustus 2024 is, uiteindelijk bij besluit van 19 december 2024, buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Deze drie besluiten staan in rechte vast.

2.2. Eiser legt aan zijn onderhavige opvolgende asielaanvraag het volgende ten grondslag. De eerder aangevoerde problemen met de familie van [persoon A] zijn nog steeds aan de orde. Daarnaast vreest eiser voor zijn broer en zijn neven in verband met een familieconflict omtrent een erfenis. Eiser heeft via een vriend bedreigende berichtjes van zijn broer gelezen.

Het bestreden besluit

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:

3.1. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden met de familie van [persoon A] vanwege seks met [persoon A] . De problemen met eisers broer en neven over de erfenis acht verweerder ongeloofwaardig. De geloofwaardig geachte asielmotieven leveren volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Algerije te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Beoordeling van de beroepsgronden

Psychische toestand 4. Eiser voert aan dat verweerder zijn psychische toestand onvoldoende heeft onderzocht en betrokken. Uit het gehoor van 30 maart 2025 blijkt dat eiser met ernstige klachten kampt, zoals slapeloosheid, wanhoop en suïcidale gedachten, en dat eiser heeft verwezen naar eerdere medicatie en psychische behandeling. Verweerder verwacht ten onrechte dat eiser zelf medische informatie overlegt. Het was aan verweerder om hier nader onderzoek naar te laten doen, zeker omdat eiser in bewaring zat.

4.1. Voor zover eiser meent dat hij vanwege zijn psychische toestand aanspraak maakt op een verblijfsvergunning asiel, treft dit betoog geen doel. Het is immers niet mogelijk om op louter medische gronden een asielvergunning te verkrijgen.

4.2. Voor zover eiser aanvoert dat hij door zijn medische omstandigheden niet gehoord kon worden dan wel dat er medische beperkingen waren voor het horen, slaagt dat betoog niet. Op grond van artikel 3.118b, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), blijft bij een opvolgende asielaanvraag medisch onderzoek in beginsel achterwege. Als informatie over de vreemdeling of het gedrag of uitlatingen van de vreemdeling voorafgaand aan of tijdens het gehoor daar aanleiding toe geven, moet verweerder op grond van artikel 3.108b van het Vb alsnog een medisch advies opvragen.1 Eiser heeft geen medische stukken overgelegd met betrekking tot zijn psychische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het gedrag

1 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3462, r.o. 3.

of de uitlatingen van eiser geen aanleiding hoeven zien om medisch advies op te vragen. Daarbij wordt betrokken dat uit het verslag van het Gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat hoewel eiser melding heeft gemaakt van medische klachten, hij meermaals heeft aangegeven dat hij kon worden gehoord. Het gehoor is op 24 maart 2025 na de lunchpauze gestopt omdat eiser aangaf zich niet goed te voelen. Op 30 maart 2025 is het gehoor hervat. Bij aanvang van dit gehoor gaf eiser aan dat het goed met hem ging en hij kon worden gehoord. Uit het verslag van gehoor blijkt niet eiser problemen had met verklaren.

4.3. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij uitstel van vertrek zou moeten krijgen als bedoeld in artikel 64 van de Vw, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat bij een opvolgende asielaanvraag niet ambtshalve aan artikel 64 van de Vw wordt getoetst. Eiser kan hiervoor desgewenst een aparte procedure starten.

4.4. De beroepsgrond slaagt niet.

Problemen met eisers broer en neven over de erfenis 5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de problemen met zijn familie vanwege de erfenis ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe stelt hij dat verweerder de culturele context van de familie-eer in Algerije miskent. Verder wijst hij op zijn verklaringen dat zijn broer en neven hem met de dood hebben bedreigd.

5.1. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over met wie hij problemen heeft, wie hem heeft bedreigd en over de inhoud van de bedreigingen. Daarnaast heeft verweerder het onlogisch gevonden dat eiser zou zijn bedreigd door zijn neven, dat eiser geen aangifte heeft gedaan tegen zijn broer en neven, en tevens dat de opa van eiser een erfenis bij leven heeft gegeven. Eiser heeft deze tegenwerpingen niet bestreden. Verweerder heeft daarnaast aan eiser tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd die zijn gestelde problemen omtrent de erfenis onderbouwen, zoals stukken die zien op het stuk grond, en hij voor het ontbreken daarvan geen goede verklaring heeft gegeven. Ook deze tegenwerping is niet betwist. De stellingen van eiser in beroep, die overigens niet zijn toegelicht of onderbouwd, doen aan de tegenwerpingen niet af. Verweerder heeft niet ten onrechte dit asielmotief ongeloofwaardig bevonden. De beroepsgrond slaagt niet. Problemen met de familie van [persoon A] vanwege seks met [persoon A] 6. Eiser voert aan dat verweerder zijn vrees bij terugkeer vanwege de problemen met de familie van [persoon A] ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht. Hij wijst erop dat verweerder erkent dat hij slachtoffer is geweest van eergerelateerd geweld. Verder volgt volgens eiser uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat het risico op eergerelateerd geweld blijft voortduren en geografisch niet af te bakenen valt.

6.1. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op dit standpunt van eiser. Verweerder erkent dat in het algemeen de mogelijkheid bestaat dat mensen die gemotiveerd zijn om eerwraak te plegen zich niet laten tegenhouden door geografische grenzen. Verweerder stelt zich echter terecht op het standpunt dat in eisers geval de vrees bij terugkeer niet aannemelijk is, gelet op de omstandigheid dat hij tien jaar lang zonder (ernstige) problemen bij zijn opa in Algerije heeft verbleven op relatief korte afstand van zijn woonplaats en hij daar een vrij normaal leven heeft kunnen leiden. Voorts heeft verweerder betrokken dat eiser in de laatste vijf

jaren geen bedreigingen heeft ontvangen en stelt verweerder terecht dat eiser zich bij terugkeer (opnieuw), eventueel bij familie, in andere gebieden van Algerije kan vestigen. Eiser heeft daar niets tegenin gebracht. De beroepsgrond slaagt niet.

Kennelijk ongegrond 7. Eiser voert aan dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond.

7.1. Eiser heeft deze grond niet toegelicht of onderbouwd. Reeds daarom slaagt de beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.