Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15752 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1575219 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.4224

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),

en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

Samenvatting

  1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de minister dat eiseres in Nederland geen verblijfsrecht op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (Richtlijn)[1] heeft. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft hiertegen een aantal beroepsgronden aangevoerd.[2] Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres.

1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Inleiding

  1. Eiseres heeft de minister verzocht om vast te stellen dat zij verblijfsrecht (tijdelijke bescherming) op grond van de Richtlijn heeft.

2.1. De minister heeft bij besluit van 22 november 2024 vastgesteld dat eiseres niet onder de Richtlijn valt en daarom niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Met het bestreden besluit van 21 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht

  1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling wordt daarom toegewezen.

Toetsingskader

  1. De Raad van de Europese Unie heeft op 4 maart 2022 besloten om de Richtlijn van toepassing te verklaren op de toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de Europese Unie. Daarvoor is een Uitvoeringsbesluit vastgesteld.[3] Daarin is vastgelegd welke ontheemden in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming. Dat zijn onder andere Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven.[4] De lidstaten kunnen het Uitvoeringsbesluit ook toepassen op andere categorieën ontheemden.[5] Deze keuzemogelijkheid wordt de facultatieve bepaling genoemd.

4.1. De minister heeft het Uitvoeringsbesluit verwerkt in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000). Uit die bepaling volgt dat ten eerste tijdelijke bescherming wordt toegekend aan vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd (artikel 3.9a, eerste lid, onder a van het VV 2000). Verder wordt tijdelijke bescherming verleend aan vreemdelingen die de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven (artikel 3.9a, eerste lid, onder b, van het VV 2000). Daarnaast wordt tijdelijke bescherming verleend aan vreemdelingen die beschikken over een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning en ten aanzien van wie aannemelijk is dat zij Oekraïne na 26 november 2021 hebben verlaten, en/of van wie niet is gebleken dat zij na 23 februari 2022 naar het land van herkomst zijn teruggekeerd (artikel 3.9a, eerste lid, onder c, 1 en 2, van het VV 2000). Een vreemdeling, met een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning, die na 23 februari 2022 is teruggekeerd naar het land van herkomst valt niet onder de Richtlijn.

Heeft eiseres een (afgeleid) verblijfsrecht op grond van de Richtlijn? 5. Eiseres betoogt dat zij op grond van artikel 15 van de Richtlijn een afgeleid recht op tijdelijke bescherming heeft. Eiseres voert aan dat zij en haar zoon samen onder artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, vallen. Eiseres verwijst in dit verband naar punt 11 van de considerans van het Uitvoeringsbesluit, waarmee de wetgever volgens eiseres de eenheid van het gezin beoogt te waarborgen. Daarnaast voert eiseres aan dat zij als familielid in de zin van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn kan worden aangemerkt omdat zij met haar zoon heeft samengewoond en van hem afhankelijk is. Ook staat volgens eiseres vast dat zij samen met haar zoon naar Nederland is gereisd en dat zij op dit moment nog steeds samen in gezinsverband leven.

5.1. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres op grond van de Richtlijn gelezen in samenhang met het Uitvoeringsbesluit geen zelfstandig recht heeft op tijdelijke bescherming in Nederland. Eiseres heeft de Moldavische nationaliteit en is in de periode na 23 februari 2022 teruggekeerd naar Moldavië, het land van herkomst.

5.2. De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat eiseres geen afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 15 van de Richtlijn. Eiseres is namelijk geen (huwelijks)partner of minderjarig kind van haar zoon, zodat eiseres geen familielid in de zin van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is. De minister stelt terecht dat eiseres evenmin voldoet aan de definitie van ‘ander naast familielid’ in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn. Om aan deze definitie te voldoen dient namelijk sprake te zijn van afhankelijkheid van eiseres van haar zoon en samenwonen van eiseres met haar zoon op de peildatum. Hoewel eiseres stelt dat zij afhankelijk is van haar zoon en dat zij altijd hebben samengewoond, heeft eiseres dit niet met bewijsstukken aangetoond. Uit de bewijsstukken blijkt slechts dat de vader van de zoon niet in staat is om voor de zoon te zorgen en dat hij geen alimentatie heeft betaald. De minister stelt ook terecht dat niet van artikel 15 van de Richtlijn kan worden afgeweken. Het door eiseres genoemde punt 11 van de considerans van het Uitvoeringsbesluit moet worden uitgelegd binnen de kaders van de Richtlijn en biedt geen aanknopingspunten voor de door eiseres betoogde interpretatie van artikel 15 van de Richtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft de minister de aanvraag ten onrechte niet aan artikel 8 van het EVRM getoetst? 6. Eiseres betoogt dat de minister haar aanvraag ten onrechte niet mede aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Daartoe voert eiseres aan dat gezinsleven standaard wordt aangenomen wanneer sprake is van een ouder en een minderjarig kind en dat sprake is van emotionele afhankelijkheid.

6.1. De rechtbank is van oordeel dat uit de Richtlijn niet voortvloeit dat de minister bij de uitvoering hiervan ook ambtshalve moet beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat een ambtshalve toetsing aan artikel 8 van het EVRM ook niet aansluit bij de aard van de Richtlijn, de mogelijkheid om snel beslissingen te nemen ter voorkoming van het overbelasten van de asielstelsels. De minister wijst er terecht op dat de toetsing aan artikel 8 van het EVRM wordt verricht in het kader van de eerste asielaanvraag en dat in het besluit expliciet is vermeld dat eiseres in Nederland mag blijven wanneer zij de asielprocedure doorloopt en dat aan eiseres geen terugkeerbesluit is opgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres bevestigd dat eiseres een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd. Er is dan ook geen sprake van een dreigende uitzetting die in strijd kan zijn met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft de minister de hoorplicht geschonden? 7. Eiseres betoogt dat zij gehoord had moeten worden over haar afhankelijkheid van haar minderjarige zoon. Omdat het voor de hand ligt dat een dergelijke band tussen een moeder en een minderjarig kind bestaat en het moeilijk is om hiervan ‘bewijs’ te leveren, had de minister haar hierover moeten horen.

7.1. Het betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat op voorhand geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar van eiseres. Eiseres heeft in bezwaar niet met documenten onderbouwd dat zij voldoet aan de definitie van ‘ander naast familielid’ in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn. De minister stelt terecht dat dit tot gevolg heeft dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en dat in voorkomend geval kan worden afgezien van een gehoor.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O. El Kadi, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.

Artikel 2, eerste lid en onder a, van het Uitvoeringsbesluit.

Artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit.


Voetnoten

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.

Artikel 2, eerste lid en onder a, van het Uitvoeringsbesluit.

Artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit.