Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15641 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1564119 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.37709 uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),

en

Procesverloop

  1. De voorzieningenrechter doet op grond van het bepaalde in 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder nadere zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. Verzoeker voert aan dat hij nog in afwachting is van de uitspraak van de rechtbank op zijn beroep gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag (NL25.8760). Verzoeker mag de uitspraak in Nederland afwachten. Verzoeker voert aan dat zijn terugkeerverplichting is opgeschort. Verzoeker wil niet dat de Ethiopische overheid op de hoogte raakt van zijn asielaanvraag, omdat dit zou kunnen leiden tot problemen bij terugkeer. Verzoeker verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 mei 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:9592).

  2. De minister stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, omdat er geen sprake is van gedwongen, maar faciliterend vervoer naar de diplomatieke vertegenwoordiging in Brussel. Als verzoeker zich op 21 augustus 2025 niet meldt bij de receptie, dan zal hij niet gedwongen naar de ambassade worden gebracht. De minister verwijst in dit kader naar diverse uitspraken over gefaciliteerd vertrek naar het land van herkomst.

  3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang. De presentatie staat gepland op 21 augustus 2025. Dat verzoeker hier volgens de minister niet aan mee zou hoeven te werken volgt de voorzieningenrechter niet. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft immers in een emailbericht van 6 augustus 2025 aangegeven dat van verzoeker mag worden verwacht dat hij meewerkt aan de voorbereiding van terugkeer en daarbij verwezen naar artikel 61, tweede en derde lid, van de Vw. Onduidelijk is wat de gevolgen van het niet meewerken van verzoeker aan de presentatie zullen zijn. De voorzieningenrechter volgt de verwijzing door de minister naar diverse uitspraken niet, omdat hierin geen sprake is van een vergelijkbare situatie.

  4. De minister stelt zich verder op het standpunt dat de presentatie bij de ambassade geen uitzettingshandeling is, maar slechts een voorbereidingshandeling.

  5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank in de beroepszaak van verzoeker op 30 juli 2025 het onderzoek ter zitting heeft geschorst in afwachting de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de veiligheidssituatie in de regio [regio] in Ethiopië. Deze zaken (zaaknummers 202405369/1, 202500654/1 en BRS 25.000585) zullen door de Afdeling op 8 september 2025 op zitting worden behandeld.

  6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging is aan te merken als een uitzettingshandeling. In de brief van 4 augustus 2025 is immers vermeld dat tijdens dit gesprek de identiteit en nationaliteit van verzoeker worden onderzocht zodat zijn vertrek mogelijk wordt.

  7. Omdat moet worden voorkomen dat een verzoeker om internationale bescherming een risico loopt vanwege een mogelijke reactie van de autoriteiten op een

ingediend verzoek om internationale bescherming, dient de minister zich te onthouden van het presenteren van een vreemdeling die geen in rechte vaststaande terugkeerplicht heeft en ten aanzien van wie de rechter nog niet heeft beoordeeld of het beginsel van non- refoulement aan de verwijdering in de weg staat. Bij het bepalen van het moment waarop verzoeker verplicht wordt om mee te werken aan de terugkeer naar zijn land van herkomst is bovendien niet doorslaggevend wanneer de minister een beslissing op de asielaanvraag heeft genomen, maar wanneer de rechter die beslissing heeft getoetst.

  1. De voorzieningenrechter overweegt dan ook, gelet op het bovenstaande, dat de minister zich moet onthouden van het presenteren van verzoeker zolang niet in rechte vaststaat dat verzoeker een vertrekplicht heeft. Nu de rechterlijke toetsing van het terugkeerbesluit nog niet heeft plaatsgevonden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

  2. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb de minister veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 907,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, waarde per punt € 907,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

19 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]