Uitspraak inhoud

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 23-8687

Zaaknummer: C/09/657562

Datum beschikking: 7 augustus 2025

Nevenvoorzieningen bij echtscheiding en verhuizing

Beschikking op het op 28 november 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat mr. L. da Silva te ’s-Gravenhage.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat mr. M.S. Odink te ’s-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 27 november 2024 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, gehuwd te [plaats 1] op [datum 1] 2020, en is de behandeling met betrekking tot de nevenvoorzieningen pro forma aangehouden tot 1 maart 2025.

De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:

Op 17 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:

  • de eerste twee weekenden waarin de vader niet werkt: op zaterdag van 9.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de vader haalt en brengt;

  • daarna in elk weekend waarin de vader niet werkt: van zaterdag om 9.30 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader haalt en brengt;

  • een verwijzing naar de voor partijen bekende mediator om te proberen hun onderlinge communicatie te verbeteren en nadere invulling te geven aan de opbouwende zorgregeling die tussen de man en [minderjarige 1] zal gelden, waarbij partijen de rechtbank in onderhavige echtscheiding procedure zullen informeren over het resultaat van de mediation.

  • De vrouw is ook de moeder van de nu nog minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2024 te [geboorteplaats 2] .

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt, na wijziging, nevenvoorzieningen tot:

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man voert – onder referte ten aanzien van de hoofdverblijfplaats – verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt zelfstandig nevenvoorzieningen tot:

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met compensatie van de proceskosten.

De vrouw voert – onder referte ten aanzien van de toedeling van het huurrecht – verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

De man voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt aanvullend onder handhaving van de eerdere verzoeken:

De vrouw voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt aanvullend:

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.

Hoofdverblijfplaats Rechtsmacht en toepasselijk recht Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.

Inhoudelijke beoordeling De man stemt in met het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, ook omdat niet is gebleken dat het belang van [minderjarige 1] zich daartegen verzet.

(Terug)verhuizing Rechtsmacht en toepasselijk recht Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken met betrekking tot de (terug)verhuizing.

Inhoudelijke beoordeling Sinds januari 2024 woont de vrouw met [minderjarige 1] in [plaats 4] . Bij beschikking van deze rechtbank van 6 mei 2024 is bepaald dat de vrouw met [minderjarige 1] vóór 1 augustus 2024 moet terugverhuizen naar [plaats 2] , dan wel de regio [plaats 2] . De vrouw woont nog steeds in [plaats 4] .

De man verzoekt te bepalen dat de vrouw zich moet houden aan voornoemde beschikking en te bevelen dat zij uiterlijk 1 december 2025 met [minderjarige 1] naar [plaats 2] moet terug verhuizen, op straffe van een dwangsom. De verhuizing naar [plaats 4] zonder toestemming van de man en het niet-terugverhuizen schaadt de belangen van de man, en van [minderjarige 1] .

De vrouw stelt dat zij geprobeerd heeft een woning te bemachtigen in (omgeving) [plaats 2] , maar dat dat haar niet is gelukt. De gemiddelde inschrijfduur van sociale huur is 9 jaar en 5 maanden. De vrouw kreeg geen urgentie. Daarom heeft de vrouw met ondersteuning van de [gemeente] alternatieve huisvesting in [plaats 4] gevonden. Hoewel uit nood geboren, is dit een doordachte beslissing geweest. Inmiddels is [minderjarige 1] in [plaats 4] naar de opvang gegaan en gaat hij daar nu naar school. Hij is daar geworteld. Een gedwongen terugverhuizing [plaats 2] zou abrupt een einde maken aan de inmiddels gevestigde situatie, inclusief verbreken sociale contacten, verlaten schoolomgeving en herinrichten dagelijkse structuur. Verder woont de vader van het tweede jonge kindje van de vrouw in [geboorteplaats 2] en heeft de vrouw met hem een – niet samenwonende – relatie. De afstand tussen [geboorteplaats 2] en [plaats 4] is kleiner dan van [plaats 2] naar [geboorteplaats 2] . De vrouw verzoekt daarom haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] naar [plaats 4] te verhuizen en hem in te schrijven/ingeschreven te houden op de school waar hij nu naartoe gaat.

De rechtbank overweegt als volgt. Er ligt een beschikking van 6 mei 2024 waaraan uitvoering moet worden gegeven. De rechtbank begrijpt dat de vrouw zich erop beroept dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat zij niet zou behoeven terug te verhuizen.

Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De door de vrouw gestelde worteling van de jonge [minderjarige 1] in [plaats 4] ziet op een korte periode. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat de vrouw op de zitting heeft aangegeven dat zij nu nog niet maar in de toekomst wel zou willen samenwonen met haar partner in [geboorteplaats 2] . Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet zo zijn dat de gestelde worteling van [minderjarige 1] in [plaats 4] enkel in de weg staat aan een verhuizing naar [plaats 2] , maar niet aan een verhuizing naar [geboorteplaats 2] . Hoewel de rechtbank begrijpt dat voor de ouders en [minderjarige 1] sprake is van een ingewikkelde situatie, is er naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niets anders dan op het moment van de beslissing van 6 mei 2024. De rechtbank ziet niet waarom de vrouw geen uitvoering zou behoeven te geven aan de beslissing van 6 mei 2024.

De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan het niet-terugverhuizen naar [plaats 2] . De rechtbank overweegt daartoe dat, wat er ook zij van de verplichting van de vrouw, ook de alom bekende woningschaarste maakt dat het niet direct kunnen vinden van woonruimte in of rond [plaats 2] niet geheel voor rekening van de vrouw komt. Verder zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming verhuizing naar [plaats 4] en inschrijving op de school in [plaats 4] afwijzen, onder verwijzing naar de beschikking van 6 mei 2024.

Zorgregeling Rechtsmacht en toepasselijk recht Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de zorgregeling.

Inhoudelijke beoordeling Partijen hebben aangegeven dat op dit moment [minderjarige 1] twee weekenden per maand bij de man verblijft.

De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij het liefst wil dat [minderjarige 1] alle weekenden bij de man verblijft. De vrouw wil het halen en brengen met de man delen.

De man heeft aangegeven dat hij – in de situatie dat de vrouw met [minderjarige 1] in [plaats 4] woont – [minderjarige 1] drie weekenden van de maand bij hem wil hebben, maar dat dat door zijn werk en de afstand tot [plaats 4] vaak niet haalbaar is. Voor de man is in verband met zijn werk en zeker zolang [minderjarige 1] in [plaats 4] woont, haalbaar dat [minderjarige 1] in ieder geval twee weekenden per maand bij hem is. Soms laat het werkrooster van de man het wel toe om drie weekenden in de maand beschikbaar te zijn voor [minderjarige 1] . Verder vindt de man dat de vrouw het halen en brengen voor haar rekening moet nemen, omdat zij ervoor heeft gekozen in [plaats 4] te gaan wonen.

De rechtbank acht, uitgaande van de huidige realiteit dat [minderjarige 1] met de vrouw in [plaats 4] woont (onverlet de verplichting tot terugverhuizing), een zorgregeling waarbij [minderjarige 1] twee weekenden per maand bij de man is in het belang van [minderjarige 1] . Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat, zoals op de zitting met de ouders is besproken, de man een maand van tevoren bij de vrouw kan opgeven als hij nog een derde weekend met [minderjarige 1] kan zijn. De rechtbank zal bepalen dat de man [minderjarige 1] op vrijdag uit school ophaalt en dat de vrouw [minderjarige 1] op zondag 15.00 uur bij de man ophaalt. Het halen en brengen wordt zo gelijk tussen de ouders verdeeld. De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders verzochte afwijzen.

Wat de vakanties betreft verzoekt de man te bepalen dat [minderjarige 1] gedurende de helft van de vakanties bij hem verblijft. Op de zitting is gebleken dat partijen hebben afgesproken dat [minderjarige 1] in de meivakantie bij de vrouw verblijft, in de herfstvakantie bij de man en dat de zomervakantie en de kerstvakantie bij helfte worden gedeeld. De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraak beslissen.

Toedeling huurrecht Rechtsmacht en toepasselijk recht Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen op het verzoek tot toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats 2] . De rechtbank zal op dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht Nederlands recht toepassen. Inhoudelijke beoordeling De vrouw stemt in met toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man, zodat de rechtbank dit verzoek zal toewijzen.

Kinderalimentatie en partneralimentatie Rechtsmacht en toepasselijk recht Nu beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen op de verzoeken tot kinderalimentatie en partneralimentatie.

De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007, Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie.

Inhoudelijke beoordeling Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie en de partneralimentatie. Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van heden een kinderalimentatie van € 231,- per maand zal betalen.

Ten aanzien van de partneralimentatie zijn partijen het erover eens dat een met ingang van heden te betalen partneralimentatie van € 30,- per maand redelijk is op basis van de draagkracht van de man, rekening houdend met het feit dat hij extra kosten heeft van het heen en weer rijden om [minderjarige 1] op te halen en de vrouw een deel van deze kosten voor haar eigen rekening zal nemen.

De rechtbank zal overeenkomstig de overeenstemming van partijen beslissen en het meer of anders verzochte afwijzen.

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap Rechtsmacht In onderhavige zaak is de echtscheiding al uitgesproken en is nu nog aan de orde het verzoek in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft rechtsmacht ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en daarmee op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Verordening (EU) 2016/1103) eveneens rechtsmacht ten aanzien van deze nevenvoorziening.

Toepasselijk recht Omdat de man en de vrouw op [datum 1] 2020 te [plaats 1] met elkaar zijn gehuwd, is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (het Verdrag) van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt voor het toepasselijk recht.

Op grond van artikel 4 van het Verdrag wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen.

Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland gevestigd, zodat het Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Inhoudelijke beoordeling Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum 1] 2020. Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt. Zij zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.

Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de beperkte gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de beperkte gemeenschap voor de helft moet dragen.

Peildatum De peildatum voor de bepaling van de omvang van de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is 28 november 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.

Belastingschulden Door de man zijn ter beoordeling door de rechtbank (uitsluitend) vier belastingschulden van de huwelijksgoederengemeenschap van in totaal € 1.690,- naar voren gebracht. De man heeft hiervoor een betalingsregeling getroffen. De vrouw moet de helft van deze schulden voor haar rekening nemen, te weten € 845,-.

De vrouw vind het niet eerlijk als zij de helft van de schulden voor haar rekening moet nemen. De vrouw stelt dat er nog een en ander moet worden verrekend met de man, omdat zij sinds juni 2023 de woning heeft verlaten geen beschikking meer heeft gehad over het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Dat had zij pas weer vanaf januari 2024. Verder heeft de man het bed en het speelgoed van [minderjarige 1] weggegooid, alsmede kleine bezittingen van de vrouw. Dit moest zij allemaal opnieuw aanschaffen. Desondanks refereert de vrouw zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot dit verzoek.

De rechtbank overweegt als volgt. Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als één van de (ex-)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex-)echtgenoot.

De belastingschuld van € 1.690,- dienen partijen samen bij helfte te dragen. De rechtbank zal aldus beslissen.

Proceskosten Nu het een familierechtelijke kwestie betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Beslissing

De rechtbank:

bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;

bepaalt als zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] dat [minderjarige 1] bij de man zal zijn:

bepaalt een vakantieregeling bij helfte, waarbij [minderjarige 1] :

bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] op € 231,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen partneralimentatie op € 30,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats 2] ;

bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dat partijen de belastingschuld van € 1.690,- bij helfte dienen te dragen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.