Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15462 - Rechtbank Den Haag - 21 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1546221 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/2385

en

(gemachtigde: [naam] ).

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college terecht heeft geweigerd om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van zijn woning aan de [adres] in [plaats] .

Procesverloop

2. Eiser heeft op 16 september 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van zijn woning aan de [adres] in [plaats] .

2.1. Met het besluit van 6 november 2023 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd omdat de gevraagde activiteit[1] in strijd is met artikel 24.4.2, lid b, van regels van het toepasselijke bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”. Het college is niet bereid om van het bestemmingsplan af te wijken. Met het bestreden besluit van 28 februari 2024 heeft het college het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de weigering van de omgevingsvergunning gehandhaafd.

2.2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.3. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.4. Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd.

2.5. De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. Omdat de aanvraag op 16 september 2023 is ingediend, blijft de Wabo van toepassing.

Is de aanvraag in strijd met de planregels?

4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat van strijd met de planregels geen sprake is en dat de omgevingsvergunning daarom had moeten worden verleend. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.1. Op het perceel rusten de enkelbestemming “Wonen” en de dubbelbestemmingen “Waarde – archeologie 4” en “Waarde – cultuurhistorie”, als bedoeld in het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] .” Niet is in geschil dat de woning van eiser karakteristiek is in de zin van de planregels. Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ is de bestemming tevens gericht op het behoud en bescherming van de beeldbepalende waarden van bouwwerken.[2] Artikel 24.4.2, aanhef en onder b, van de planregels bepaalt dat ten aanzien van de op de planverbeelding als ‘karakteristiek’ aangeduide bouwwerken, gedeeltelijke vernieuwing en/of verandering van de afmetingen van de bestaande bouwwerken slechts is toegestaan, mits het uitwendig karakter van het bouwwerk niet wordt veranderd voor wat betreft de hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, de dakvorm, de nokrichting en de dakhelling alsmede de gevelindeling en indeling van vensters, deuropeningen en erkers.

4.2. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag terecht in strijd heeft geacht met artikel 24.4.2, aanhef en onder b, van de planregels, omdat het aanbrengen van de zonnepanelen een gedeeltelijke vernieuwing is die het uitwendige karakter van het bouwwerk verandert, namelijk de dakvorm. Uit de aanvraag en de daarbij behorende specificaties van de zonnepanelen blijkt dat het bouwplan voorziet in vier zonnepanelen met een oppervlakte van 172 × 114 cm per paneel. De zonnepanelen zullen gelet op hun hoogte van drie cm, in ieder geval drie cm hoger komen te liggen ten opzichte van de huidige dakbedekking. Dit brengt mee dat de dakvorm in zoverre zou wijzigen ten opzichte van de huidige vorm, die deze hoogteverschillen niet kent. Hoewel deze wijziging minder ingrijpend is dan bijvoorbeeld een wijziging van de hoofdafmeting van het dak of de dakhelling, onderschrijft de rechtbank het standpunt van het college dat het plaatsen van de zonnepanelen zou leiden tot verandering van het uitwendig karakter van de dakvorm. Het college heeft het bouwplan dan ook terecht in strijd met de planregels geacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Had in afwijking van de planregels een omgevingsvergunning moeten worden verleend? 5. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het college heeft mogen weigeren gebruik te maken van de in artikel 24.4.3 van de planregels opgenomen bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 24.4.2, aanhef en onder b, van de planregels.

5.1. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.[3]

5.2. Op grond van artikel 24.4.3 van de planregels, voor zover hier van belang, kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 24.4.2, aanhef en onder b, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de karakteristieke waarden van het bouwwerk zelf, dan wel van het straatbeeld en de omgeving van dit bouwwerk.

5.3. Aan de weigering om af te wijken van de planregels ligt als motivering ten grondslag dat het plaatsen van zonnepanelen een aantasting vormt van de karakteristieke waarden van het pand en daarmee van de cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht. Het college heeft toegelicht dat het dak waarop de aanvraag betrekking heeft volgens de welstandsnota van het ‘dakvlaktype 1’ is. In de welstandsnota is opgenomen dat voor dit specifieke dakvlaktype alleen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor zover zonnepanelen niet zichtbaar zijn vanuit openbaar toegankelijke ruimte. Omdat de door eiser beoogde zonnepanelen zichtbaar zullen zijn vanuit de openbaar toegankelijke ruimte is het bouwplan in strijd met dit uitgangspunt.

5.4. De rechtbank overweegt dat de welstandsnota geen onderdeel is van planologische regels waaraan de aanvraag moet worden getoetst. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit er niet aan in de weg dat het college uitgangspunten van de welstandsnota in de afweging heeft betrokken, voor zover die betrekking hebben op de toelaatbaarheid van zonnepanelen in beschermd stadsgezicht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aan het perceel toegekende de dubbelbestemming “Waarde – cultuurhistorie” voorziet in bescherming van het beschermd stadsgezicht.

5.5. Verder heeft het college met verwijzing naar het advies van de Afdeling Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO) onderbouwd dat het bouwplan zal leiden tot aantasting van beschermd stadsgezicht. In het ELO-advies is daarover het volgende opgenomen:

“Er worden op beide zijdakvlakken zonnepanelen aangebracht. De zonnepanelen zijn zichtbaar vanuit de openbare ruimte. De zonnepanelen leiden tot een aantasting van het karakteristieke aangezicht en daarmee ook van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht.”

5.6. Het advies van ELO is een deskundigenadvies, waarop het college in beginsel mag afgaan. Eiser heeft geen tegenadvies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie en heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de daarin gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren gebracht.[4]

5.7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat het college toereikend heeft gemotiveerd dat het bouwplan zal leiden tot aantasting van de karakteristieke waarden van het pand en zich niet verhoudt met de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht. De rechtbank volgt het college ook in het standpunt dat aan de door eiser naar voren gebrachte duurzaamheidsbelangen geen doorslaggevend gewicht toekomt, in die zin dat ondanks aantasting van de karakteristieke waarden van het pand en het beschermd stadsgezicht medewerking moet worden verleend aan het plaatsen van zonnepanelen. Het college heeft daarom mogen besluiten om geen toepassing te geven aan de in artikel 24.4.3 van de planregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid.

Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel? 6. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.

6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel om dat beroep te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie.[5] In dit geval moet het dan gaan om gevallen waarin het college, in afwijking van de planregels, zonnepanelen op panden met daken van dakvlaktype 1 heeft vergund, die zichtbaar zijn vanuit openbaar toegankelijke ruimte.

6.2. Eiser wijst in dit verband op panden aan de [straatnaam 1] en (om de hoek) aan de [straatnaam 2] . Volgens het college zijn daar geen vergunde zonnepanelen geplaatst die zichtbaar zijn vanuit openbaar toegankelijke ruimte. De rechtbank stelt vast dat eiser geen voorbeelden heeft gegeven van situaties waarin in afwijking van de planregels en met toepassing van de beleidsregels wel een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van zonnepanelen op panden met daken van dakvlaktype 1.

6.3. Gelet hierop heeft eiser niet onderbouwd dat de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de weigering de omgevingsvergunning te verlenen in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 24.4.1 van de planregels.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5435, rechtsoverweging 6.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1312.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2595.


Voetnoten

Het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 24.4.1 van de planregels.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5435, rechtsoverweging 6.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1312.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2595.