Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 25/4639

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Karkache),

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Weger).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen een mondelinge mededeling van 23 juni 2025.

1.1. Verzoeker, met de Iraakse nationaliteit, heeft op 23 juni 2024 bij de gemeente Rijswijk aangifte gedaan van verblijf en adres (eerste inschrijving) in de Basisregistratie personen (Brp).[1] Hij heeft opgegeven dat hij inwoont bij zijn partner met wie hij een kind verwacht.

1.2. De behandelend ambtenaar heeft verzoeker mondeling meegedeeld dat verzoeker niet kan worden ingeschreven, omdat verzoeker zich op dat moment niet kon identificeren.

1.3. Verzoeker heeft tegen deze mondelinge mededeling schriftelijk bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.[2]

1.4. Op 22 juli 2025 heeft verzoeker digitaal aangifte gedaan van adreswijziging in de Brp (met gebruikmaking van DigiD).[3]

1.5. Hij heeft het verzoek om voorlopige voorziening vervolgens ingetrokken, omdat hij op basis van de digitale aangifte alsnog is ingeschreven in de Brp op het door hem opgegeven adres in de gemeente Rijswijk. Hij heeft daarbij de voorzieningenrechter verzocht om over te gaan tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.

1.6. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling.

1.7. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.[4]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?

3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.[5]

3.1. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.[6]

Is verweerder aan het verzoek tegemoetgekomen? 4. In deze zaak gaat het om een mondelinge mededeling. Desalniettemin wijst verweerder erop dat hij op 23 juni 2025 een besluit heeft genomen door de verhuizing van verzoeker van Den Haag naar Rijswijk niet op te nemen in de Brp. Daarbij verwijst hij naar artikel 2.60 van de Brp waaruit volgt dat de beslissing om aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank merkt op dat artikel 2.60 van de Brp niet alleen met zich brengt dat een belanghebbende bezwaar en beroep kan indienen, maar ook dat de Awb-bepalingen inzake de voorbereiding, motivering en bekendmaking van besluiten van toepassing zijn.[7]

4.1. Verzoeker had op 23 juni 2025 een afspraak bij het gemeentehuis van de gemeente Rijswijk om aangifte te doen van zijn verhuizing. In het bezwaarschrift dat hij heeft overgelegd bij zijn verzoek noemt hij dat het gaat om een eerste inschrijving. Verweerder weerspreekt dit, volgens hem gaat het om een adreswijziging. Een ingezetene die van adres verandert doet hiervan aangifte bij de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.[8] Nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld, worden de gewijzigde gegevens opgenomen.[9] Degene die aangifte doet is verplicht om desgevraagd een identiteitsbewijs te tonen.[10] Verzoeker kon dit op het moment van de aangifte niet. Uit de stukken maakt de voorzieningenrechter op dat de behandelend ambtenaar tijdens de afspraak de Brp heeft geraadpleegd en heeft gecontroleerd of sprake is van een bestaand document. Daaruit bleek dat verzoeker op dat moment stond ingeschreven in de gemeente Den Haag, geen geldige verblijfstitel had, dus ook geen geldige verblijfsvergunning kon overleggen, en dat er verder geen ander identiteitsbewijs stond geregistreerd. Omdat verzoeker zich niet kon legitimeren, kreeg hij van de behandelend ambtenaar het mondelinge advies om de aangifte digitaal te doen, met gebruikmaking van DigiD. Dit heeft verzoeker op 22 juli 2025 gedaan. Naar aanleiding van de digitale aangifte is verzoeker alsnog ingeschreven in de Brp op zijn adres in de gemeente Rijswijk.

4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen door verweerder. Verweerder heeft geen beslissing ingetrokken, gewijzigd of herzien, dan wel een voorlopige maatregel getroffen naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker is op basis van de nieuwe, digitale aangifte ingeschreven. Van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb is geen sprake. Dat betekent dat geen aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten af. Omdat het verzoek om proceskosten wordt afgewezen is er evenmin aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Artikel 1.1, aanhef en onder j, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP): ‘de aangifte, bedoeld in artikel 2.38’.

Verzoeker vermeldt in het verzoek dat hij op 9 juli 2025 een aanvraag heeft gedaan bij de IND voor verblijf bij zijn (ongeboren) minderjarige Nederlandse kind ( [naam] ).

Artikel 1.1, aanhef en onder l, van de Wet BRP: ‘de aangifte van adreswijziging, bedoeld in artikel 2.39’.

Met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.

Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.

Kamerstukken II 2011/12, 33219, nr. 3, p. 146.

Artikel 2.39, eerste lid, van de Wet BRP.

Artikel 2.20, vierde lid, van de Wet BRP.

Artikel 2.52, eerste lid, van de Wet BRP: ‘document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht’.


Voetnoten

Artikel 1.1, aanhef en onder j, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP): ‘de aangifte, bedoeld in artikel 2.38’.

Verzoeker vermeldt in het verzoek dat hij op 9 juli 2025 een aanvraag heeft gedaan bij de IND voor verblijf bij zijn (ongeboren) minderjarige Nederlandse kind ( [naam] ).

Artikel 1.1, aanhef en onder l, van de Wet BRP: ‘de aangifte van adreswijziging, bedoeld in artikel 2.39’.

Met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.

Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.

Kamerstukken II 2011/12, 33219, nr. 3, p. 146.

Artikel 2.39, eerste lid, van de Wet BRP.

Artikel 2.20, vierde lid, van de Wet BRP.

Artikel 2.52, eerste lid, van de Wet BRP: ‘document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht’.