Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15162 - Rechtbank Den Haag - 14 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1516214 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.36876

v-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. S. Faber),

en

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2025 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 14 augustus 2025 gesloten.[2]

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 juni 2025.[3] Vervolgens is een vervolgberoep ingediend. Uit de laatste uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juli 2025[4] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 7 juli 2025, rechtmatig was. Daarom ziet de beoordeling nu op het voortduren van de maatregel van bewaring sinds 7 juli 2025.

4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijk termijn. De autoriteiten van Algerije hebben tot op heden niet gereageerd op de lp[5]-aanvraag van 23 mei 2025. Eiser heeft er geen vertrouwen in dat de Algerijnse autoriteiten alsnog binnen redelijk termijn een lp zullen verlenen, nu geen actie vanuit de Algerijnse autoriteiten blijkt en niet is gebleken dat zijn dossier voortvarend zal worden opgepakt. Volgens eiser kan onder deze omstandigheden niet worden uitgegaan van een mogelijkheid tot terugkeer binnen een redelijk termijn naar Algerije.

5. De rechtbank overweegt allereerst dat er in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Algerije bestaat.[6] Eerder heeft de rechtbank al vastgesteld dat dat voor eiser persoonlijk niet anders is. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder op 15 juli 2025, op 24 juli 2025 en op 11 augustus 2025 uitzettingshandelingen heeft verricht door een rappel te sturen naar de Algerijnse autoriteiten in verband met de lp-aanvraag en met eiser een vertrekgesprek te voeren. In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn. De omstandigheid dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag, ondanks het versturen van rappels, is daarvoor onvoldoende. Daarbij geldt dat de Algerijnse autoriteiten niet te kennen hebben gegeven dat zij in het geval van eiser geen lp zullen afgeven. Ook is niet gebleken dat eiser enige poging heeft ondernomen om zijn nationaliteit aan te tonen, terwijl het aan hem is om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting. Tijdens het vertrekgesprek op 11 augustus 2025 heeft eiser verklaard niets te kunnen doen om zijn medewerking te verlenen, omdat hij geen documenten heeft. Daarmee heeft eiser geen duidelijke stappen gezet om zijn vertrek daadwerkelijk mogelijk te maken. De rechtbank is ambtshalve bekend met het feit dat ook in de periode na maart 2024 regelmatig lp’s zijn afgegeven door de Algerijnse autoriteiten, ook aan ongedocumenteerden. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat het lp-traject op niets zal uitlopen. Gelet op het voorgaande werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser en is er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.

6. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Vreemdelingenwet 2000.

Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw.

ECLI:NL:RBDHA:2025:10172.

ECLI:NL:RBDHA:2025:12633.

Laissez-passer.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw.

ECLI:NL:RBDHA:2025:10172.

ECLI:NL:RBDHA:2025:12633.

Laissez-passer.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.