Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15141 - Rechtbank Den Haag - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1514113 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.33469

V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),

en

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.[1]

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2006 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 17 april 2025 asiel aangevraagd in Nederland.

2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op

grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.[2] In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening[3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 30 augustus 2024 illegaal via Spanje het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en daar op 27 december 2024 een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 10 juni 2025 een terugnameverzoek gestuurd naar de Spaanse autoriteiten. Het terugnameverzoek is op 13 juni 2025 door Spanje aanvaard.

3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk

vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De overweging van verweerder dat het AIDA-rapport van 2024 naar aard en inhoud hetzelfde is als de voorgaande jaren, is geen afdoende motivering. Dit betekent juist dat het in de praktijk in Spanje klaarblijkelijk niet vooruit is gegaan en dat de problemen waaraan eiser gerefereerd heeft zich jarenlang voordoen en in de optiek van eiser verslechteren. Eiser meent daarom dat sprake is van een systeemfout in de asielprocedure. Als dit onvoldoende is om de drempel van het Jawo-arrest[4] te behalen, dient verweerder dit mee te nemen in de beoordeling of hij de asielaanvraag onverplicht aan zich moet trekken. Verder had verweerder in eisers verklaringen aanleiding moeten zien om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat omdat niet wordt uitgelegd waarom de mogelijkheid van een vrijwillige overdracht niet wordt verleend. In het voornemen geeft verweerder niet aan op welke wijze hij de overdracht uit wil voeren en eiser heeft in de zienswijze aangegeven dat hij zo nodig vrijwillig gevolg wil geven aan de overdracht. Vervolgens concludeert verweerder in het bestreden besluit dat eiser door middel van een gecontroleerde overdracht met DT&V[5] wordt overgedragen. Eiser vindt dat hij de gelegenheid had moeten krijgen om zich hierover in de besluitvormingsfase uit te kunnen laten.

De rechtbank oordeelt als volgt.

4. Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de lidstaten van de Europese Unie ervan uit mogen gaan dat de andere lidstaten zich aan de Europese afspraken houden, waaronder die over de behandeling van asielzoekers. Dit is recentelijk bevestigd in de uitspraak van de Afdeling[6] van 23 december 2024.[7]

5. Dit is pas anders als blijkt dat er in de betreffende lidstaat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Dit staat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Deze tekortkomingen moeten dan bovendien de drempel van zwaarwegendheid van het Jawo-arrest halen. Het ligt allereerst op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dergelijke tekortkomingen er zijn. Daarbij moet worden beoordeeld welke situatie de vreemdeling na overdracht op grond van de Dublinverordening te verwachten heeft, en dus niet de situatie waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van die lidstaat aanvankelijk betrad. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024 in de zaak X. tegen Nederland.[8]

6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Spanje sprake is van dergelijke systematische tekortkomingen. In de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling wordt verwezen naar eerdere rechtspraak waarin een voorganger van het door eiser aangehaalde AIDA-rapport is besproken. Het meest recente door eiser aangehaalde AIDA-rapport laat geen wezenlijk ander beeld zien. Hoewel het lastig kan zijn voor Dublinclaimanten om toegang te verkrijgen tot opvangvoorzieningen, blijkt niet dat dergelijke voorzieningen voor hen stelselmatig niet bereikbaar zijn. Voor zover eiser meent dat Spanje zich niet aan zijn verplichtingen jegens hem houdt, dient hij hierover te klagen bij de (hogere) Spaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat dat voor eiser onmogelijk of zinloos is.

7. In het kader van eisers betoog dat de gestelde systeemfout aanleiding had moeten geven voor verweerder om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid, geldt dat de aangedragen omstandigheden enkel zien op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals uit hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 6, blijkt dat hiervan niet is gebleken. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014[9] zijn deze omstandigheden derhalve niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop en nu eiser geen andere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

8. In het bestreden besluit wordt aan eiser geen termijn geboden om op eigen initiatief naar Spanje te vertrekken. De Dublinverordening bevat echter geen verplichting tot overdracht op vrijwillige basis. In de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2017[10] is ook overwogen dat uit de Uitvoeringsverordening niet volgt dat een vreemdeling altijd de gelegenheid moet krijgen voor een overdracht op eigen initiatief. De omstandigheid dat verweerder eiser niet de mogelijkheid heeft geboden voor vrijwillige terugkeer, maakt aldus niet dat er geen overdracht zou kunnen plaatsvinden, noch dat het besluit onrechtmatig is.

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn

proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 13 augustus 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over verzet Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

Vreemdelingenwet 2000.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.

Dienst Terugkeer en Vertrek.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:5353.

ECLI:EU:C:2024:195.

ECLI:NL:RVS:2014:3164.

ECLI:NL:RVS:2017:2162.


Voetnoten

Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

Vreemdelingenwet 2000.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.

Dienst Terugkeer en Vertrek.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:5353.

ECLI:EU:C:2024:195.

ECLI:NL:RVS:2014:3164.

ECLI:NL:RVS:2017:2162.