Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 25/12887 en NL25.25485

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] , van Soedanese nationaliteit, V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. K.S. Kort),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 29 mei 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 29 mei 2025 in een HTL[1] te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[2] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 56 van de Vw[3], op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. Eiser heeft op 10 juli 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op 16 juli 2025 gereageerd met een verweerschrift.

1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 18 juli 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit

Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit

3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt het volgende. Eiser bevond zich op donderdag 8 mei 2025 en vrijdag 9 mei 2025 in het zwembad “De Fakkel” in Ridderkerk. Op 10 mei 2025 heeft de burgemeester van Ridderkerk aan het COa medegedeeld dat eiser, tijdens zijn aanwezigheid in voornoemd zwembad, een 12-jarige jongen op diverse plekken van zijn lichaam, waaronder de schaamstreek, zou hebben aangerand. Later op de dag heeft de burgemeester aan het COa gemeld dat er ook een tweede incident zou hebben plaatsgevonden, opnieuw met een 12-jarige jongen als slachtoffer. Eiser is door medewerkers van het zwembad staande gehouden en overgedragen aan de politie. Op 11 mei 2025 heeft de burgemeester aan het COa gemeld dat er een derde incident bekend is geworden. Dit incident zou op 8 mei 2025 hebben plaatsgevonden en is mogelijk vastgelegd door een bewakingscamera. De ouders van de minderjarigen hebben aangifte gedaan tegen eiser.

3.1. Het COa heeft het incident aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft daarom aanleiding gezien om aan eiser een HTL-maatregel op te leggen.

Oordeel van de rechtbank

4. Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit het verweerschrift blijkt dat eiser op 28 mei 2025 in de HTL is geplaatst en op 29 mei 2025 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hierdoor één dag in de HTL verbleven zonder dat hieraan een geldige rechtstitel ten grondslag lag. Dat eiser een verklaring van vrijwillig verblijf heeft getekend, doet hier niets aan af. De gevolgen van deze onrechtmatige vrijheidsbeperking worden onder rechtsoverweging 8.1. besproken.

5. Met betrekking tot de hiervoor onder 3. weergegeven incidenten en het opleggen van de HTL-maatregel, oordeelt de rechtbank als volgt.

5.1. In het Maatregelenbeleid COa[4] staat het volgende weergegeven:

“De volgende overwegingen spelen mee bij het kiezen voor een htl-maatregel boven een andere maatregel:

(…) Indien de htl-maatregel wordt overwogen bij overlast die buitende COA opvanglocatie is veroorzaakt gelden de volgende voorwaarden[5]:

5.2. Het COa heeft in het plaatsingsbesluit - samengevat - overwogen dat eiser verdachte is van zedenmisdrijven en dat, indien deze verdenkingen via de media openbaar worden, het aannemelijk is dat dit zal leiden tot maatschappelijke onrust op landelijk niveau, hetgeen in de praktijk geuit kan worden in demonstraties, bedreigingen of pogingen tot eigenrichting. Ook heeft het COa gemotiveerd dat deze dreigingen niet alleen betrekking hebben op eiser als verdachte, maar ook voor de veiligheid en openbare orde rondom de locatie waar eiser verblijft. Binnen het team leeft in toenemende mate de angst voor mogelijke repercussies, doordat verwacht wordt dat de verdenkingen op korte termijn via de media naar buiten zullen komen, aldus het COa.

5.2.1. De rechtbank is van oordeel dat het COa met deze overwegingen de impact van de hiervoor onder 3. weergegeven incidenten onvoldoende heeft gemotiveerd en daarmee ook de aanleiding om eiser te plaatsen in de HTL. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb[6] te passeren, omdat niet is gebleken dat eiser door het gebrek is benadeeld. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat het COa in het verweerschrift en met de daarop gegeven toelichting op de zitting alsnog de impact van de incidenten en de HTL-plaatsing voldoende heeft gemotiveerd. Zo heeft het COa in het verweerschrift het volgende overwogen:

“(…) Eiser wordt verdacht van ontucht met drie minderjarigen, hetgeen is aan te merken als een incident met zeer grote impact. Tegen eiser lopen een drietal aangiftes. Indien deze verdenkingen via de media openbaar worden, is het aannemelijk dat dit zal leiden tot aanzienlijke maatschappelijke onrust. Vanwege de aard van het delict (waarbij minderjarige slachtoffers betrokken zijn), is sprake van een sterk verhoogde emotionele en morele verontwaardiging. Binnen de opvanglocatie heeft het incident geleid tot acute onrust en gevoelens van onveiligheid. Binnen het team heerst angst voor dreiging van buitenaf. Er ontstaat op dat moment niet alleen een gevaar voor eiser zelf, maar ook voor andere bewoners en COA-personeel op de locatie Ridderkerk. Deze dreiging veroorzaakt spanningen en onzekerheid bij het COA-personeel, hetgeen hun welzijn en functioneren beïnvloed. Met de aanwezigheid van eiser op de locatie Ridderkerk, kon de veiligheid voor zowel eiser als de andere bewoners en het COA-personeel niet meer worden gewaarborgd. Er kon eveneens geen invulling meer worden gegeven aan de zorgplicht van het COA-personeel richting de andere bewoners van de betreffende locatie. De sociale cohesie binnen de opvang is onder druk komen te staan. Ook buiten de opvang heeft het handelen van eiser gevolgen gehad. Onder de medewerkers van zwembad De Fakkel was onrust ontstaan. De burgemeester heeft te kennen gegeven dat eiser niet meer welkom is in de gemeente Ridderkerk. De stelling van eiser dat mogelijk gedrag van anderen als gevolg van zijn handelen niet direct bewoners/medewerkers van de opvanglocatie raakt, kan gelet op het vorenstaande op geen enkele wijze worden gevolgd.

Om de veiligheid voor medebewoners en COA-personeel op de COA-locatie Ridderkerk te kunnen waarborgen, is er voor gekozen om eiser in de HTL te plaatsen. De leefbaarheid en beheersbaarheid is zowel op de opvanglocatie als daarbuiten met de aanwezigheid van eiser ernstig in het gedrang gekomen. (…) Tevens is beoordeeld of een minder vergaande maatregel, zoals plaatsing op een time-out plek toereikend zou zijn. Terecht is overwogen dat een dergelijke maatregel onvoldoende tegemoetkomt aan de ernst en reikwijdte van het incident. Het feit dat tegen iemand zonder eerdere incidentgeschiedenis in een zeer korte periode (twee dagen) een drietal aangiftes wordt gedaan wegens een zedendelict met minderjarigen, is reden tot verhoogde waakzaamheid. (…) Binnen de HTL wordt opvang geboden in een kleinschalige en sterk gestructureerde setting, met verhoogd toezicht, duidelijke dagstructuur en een team dat specifiek is getraind op het beïnvloeden van overlastgevend gedrag. (…) Uit navraag bij de HTL is gebleken dat ook daadwerkelijk aanvang is genomen met intensieve begeleiding van eiser.(…) Eiser heeft inmiddels meerdere gesprekken gehad met CTP Veldzicht”

5.2.2. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het COa de incidenten terecht heeft aangemerkt als incidenten met zeer grote impact. Ten aanzien van de aanvullende voorwaarden voor incidenten buiten de opvanglocatie oordeelt de rechtbank het volgende. Aan de eerste voorwaarde, te weten dat de gedragingen van eiser hebben gezorgd voor onrust op de locatie, is voldaan. Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan, er is namelijk aangifte gedaan. De rechtbank oordeelt daarom dat een HTL-maatregel voor de incidenten van 8 mei 2025 en 9 mei 2025 mocht worden opgelegd.

6. Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.

Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

7. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen gericht tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn ongegrond.

8.1. De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel, houdende de beperking van de bewegingsvrijheid, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,- voor de dag dat hij zonder geldige rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan (zie rechtsoverweging 4).

8.2. Omdat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een gebrek in het bestreden besluit heeft gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding om het COa in de proceskosten van eiser te veroordelen.[7] De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Bpb[8] vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, op 13 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

Vastgesteld op 6 mei 2025 door het bestuur COa.

Zie ook Protocol htl-plaatsing bij overlast buiten COA opvang.

Algemene wet bestuursrecht.

ECLI:NL:RVS:2024:1602, rechtsoverweging 14.1.

Besluit proceskosten bestuursrecht.


Voetnoten

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

Vastgesteld op 6 mei 2025 door het bestuur COa.

Zie ook Protocol htl-plaatsing bij overlast buiten COA opvang.

Algemene wet bestuursrecht.

ECLI:NL:RVS:2024:1602, rechtsoverweging 14.1.

Besluit proceskosten bestuursrecht.